Spelling 2.1.5

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Spelling 2.1.5

Hoe schrijf je word in de volgende zin:
Die oma daar word(t) morgen 80

wordt

word

wort

Vul in:
Ik heb dat broodje gisteren

gesmeert

gesmeerd

gesmeerdt

Vul in:
Vorig week ....... mijn cavia het hok kapot

knaagt

knaagte

knaagde

knaagden

vul in:
De verhuizers ....... gisteren de dozen uit

laden

laaden

laatten

laadden

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin

Ik kan deze zin al ontleden.

1. ontleden
2. al ontleden
3. deze zin al
4. deze zin

Het glas ..... kapot

barste

barsden

barstte

barstten

Wij ..... hem in die moeilijke tijd vorig jaar

steunt

steunen

steunde

steunden

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.

1. Onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

"Catootje, de beste student uit de klas, had een tien voor redekundig ontleden."

In bovenstaande zin is 'Catootje' het onderwerp.

1. juist
2. onjuist

overige spelling

Wat is de juiste spelling?

1. niveaus
2. niveau's

Wat is het gezegde in de zin:

Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen.

1. ik
2. kan
3. benoemen
4. kan benoemen

Kies de juiste spelling.

Het [beloven] weer een flinke uitdaging te worden.

1. belooft
2. beloofd

Kies de juiste spelling.

Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].

1. gebeurt
2. gebeurd

Wat is de juiste spelling....

1. verassing
2. verrasing
3. verrassing
4. verasing

Wat is de goede spelling?

1. concïerge
2. conciërge
3. concierge