Eindexamenvoorbereidingen vwo

Eindexamen vwo
1 / 33
next
Slide 1: Slide
Voortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Eindexamen vwo

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kunt de betekenis van veelvoorkomende eindexamenwoorden geven;

Je kunt de algemene theorie voor het eindexamen toepassen;

Je weet hoe je verschillende soorten vragen kunt aanpakken.

Slide 2 - Slide

Les 1

Slide 3 - Slide

Geef de betekenis van 'aanname'

Slide 4 - Open question

Wat is de betekenis van 'aanleiding'?

Slide 5 - Open question

Wat is een antiglobalist?

Slide 6 - Open question

Wat betekent anti-utopie?

Slide 7 - Open question

Wat is het verschil tussen authentiek en uniek?

Slide 8 - Open question

Wanneer is een mens autonoom?

Slide 9 - Open question

Aanpak van de vragen

Slide 10 - Slide

Vraag: wat is het onderwerp van de alinea/tekst?




Doel: je moet uit veel gegevens de hoofdzaak kunnen halen.
Aanpak: het tekstonderwerp staat vaak in de eerste, tweede of laatste (zin van een) alinea.

Slide 11 - Slide

Vraag: wat is de betekenis van dit woord, de zin of deze alinea?

Doel: je moet de inhoud van het woord, de zin of de alinea snappen.
Aanpak: geef de betekenis weer door synoniemen of een omschrijving te gebruiken.

Slide 12 - Slide

Vraag: wat is de betekenis van X?

Doel: 
Je moet kunnen kiezen uit:
  • waarde/het belang
  • effect/gevolg
  • teken/indicatie/aanwijzing
  • doel/opzet/toeleg
Aanpak: 
Ga na wat er bedoeld wordt:
  • Wat is de waarde van X voor iemand?
  • Wat is het gevolg van X?
  • Wat wil het zeggen als X er is?
  • Wat is het doel van X?

Slide 13 - Slide

Vraag: wat wil de schrijver met dit verhaal of deze anekdote duidelijk maken?

Doel: je moet onderscheid kunnen maken tussen hoofdzaak (wat de schrijver bedoelt met de anekdote) en bijzaak (de anekdote)
Aanpak:
Zoek uit waarop de anekdote slaat: het is een voorbeeld van...
Anekdote is een kort grappig verhaal (uit het leven gegrepen) dat kenmerkend voor iets is. Je moet dus uitzoek wat dat iets is.

Slide 14 - Slide

Theorie 

Slide 15 - Slide

Citeren en parafraseren

Verschil?

Let goed op de vraagstelling!

Zinsgedeelte versus woordgroep

Slide 16 - Slide

Vragen over de eindexamenstof kun je hier stellen gedurende de les.

Slide 17 - Open question

Les 2

Slide 18 - Slide

Wat betekent 'bekrompen'?

Slide 19 - Open question

Wat betekent 'brede consensus'?

Slide 20 - Open question

Wat is een 'collaborateur'?

Slide 21 - Open question

Wat is een 'canon'?

Slide 22 - Open question

Collectief
Compromis
Concepties
contemporain
Controverse
gemeenschappelijk
Bemiddelingvoorstel
Gedachten/denkbeelden
Hedendaags/eigentijds
Heftig meningsverschil

Slide 23 - Drag question

Collectief
Compromis
Concepties
contemporain
Controverse
gemeenschappelijk
Bemiddelingvoorstel
Gedachten/denkbeelden
Hedendaags/eigentijds
Heftig meningsverschil

Slide 24 - Drag question

Les 3

Slide 25 - Slide

Wat betekent 'cynisch'?

Slide 26 - Open question

Wat betekent 'denkraam'?

Slide 27 - Open question

Wat is een dilemma?

Slide 28 - Open question

Wat is de betekenis van 'diffuus'

Slide 29 - Open question

Vraag: geef een indeling van de tekst in .... stukken



Doel: je moet verandering van tekstonderwerp kunnen vinden 
Aanpak:
Je zoekt in feite telkens naar de grens tussen twee opeenvolgende delen. Je kijkt waar een nieuw tekstonderwerp begint. Je let dus op de wisseling van tekstonderwerp.

Slide 30 - Slide

Vraag: welke van de onderstaande zinnen geeft het beste de hoofgedachte (of centrale stelling) van de tekst weer? 

Doel: Je moet onderscheid kunnen maken tussen de hoofdzaak en de bijzaak. Je moet de hoofdgedachte dus kunnen vaststellen.
Aanpak: de meerkeuzevraag vereist een speciale aanpak. Eerst probeer je zelfstandig de hoofdgedachte te vinden.  De hoofdgedachte = tekstonderwerp + belangrijkste mededeling. 
Dan bekijk je de antwoorden bij de meerkeuzevraag. Je kijkt of beide elementen aanwezig zijn. 

Slide 31 - Slide

Vraag: welke waarschuwing geeft de schrijver?

Doel: Je moet onderscheid kunnen maken tussen begrippen, bijvoorbeeld tussen gevaar en waarschuwing. 
Aanpak: De schrijver ziet een gevaar, zoek dat op. Hij wil de lezer ervoor behoeden. Je moet zijn waarschuwing citeren en in eigen woorden weergeven. 

Slide 32 - Slide

Doen
Je werkt verder aan de examenopdrachten in Nieuw Nederlands.

De fictiedossiers haal ik op.

Slide 33 - Slide