WEEK 23 du 2M KAPITEL9 D2

1 / 47
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare school

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom 2 Mavo !


Liebe 2 Mavo,
HIER VOLGT EEN BELANGRIJKE  INSTRUCTIE :
  • De dia's in LessonUP MOETEN jullie: allemáál goed doornemen  (dus goed lezen) en dán de opdrachten maken !      
  • We spreken NÚ met elkaar af: 
>>DE OPDRACHTEN MAAK JE  TOTDAT JE ZE ALLEMÁÁL GOED HEBT !!
Er zijn namelijk steeds leerlingen die hun fouten laten staan en daan gewoon verder naar de volgende dia gaan....
>>DAT WILLEN WE NIET MEER !! WE WILLEN NOG STEEDS IETS LEREN !!
 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

WEEKOPDRACHT 23 
Wat gaan jullie deze week doen?
  • We starten met de modale hulpwerkwoorden + het ww "wissen" en deze maak je volgens onze afspraken van dia 2 !!
  • Daarna gaan jullie een filmpje bekijken over 'Taschengeld' en je maakt daarbij de opdrachten.
  • Tot slot maken jullie de opdrachten 'online' uit het boek (ook deze opdrachten maak je tot ze goed en áf zijn!) 

Slide 4 - Slide

Laten we nog herhalen!

Slide 5 - Slide

wissen

Slide 6 - Slide

weten
lusten, aardig vinden, leuk vinden
willen
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten ( de wil van iemand anders moeten doen)
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
dürfen
können
müssen
mögen
sollen
wissen
wollen

Slide 7 - Drag question

(Lusten) _______ ihr ein Eis?

Slide 8 - Open question

Sophie (aardig vinden) _______ Michael.

Slide 9 - Open question

(Willen) _______ du mit mir ins Krankenhaus gehen?

Slide 10 - Open question

Meine Freunde (willen) _______ nach Frankfurt fahren.

Slide 11 - Open question

Du (moeten) _______ um acht Uhr in der Schule sein!

Slide 12 - Open question

Er (willen) _______ später Pilot werden.

Slide 13 - Open question

Ich (leuk vinden) _______ es nicht, wenn es draußen so warm ist.

Slide 14 - Open question

Meine Mutter sagt, ich (moeten) _______ zu Hause bleiben.

Slide 15 - Open question

(Weten) _______ Sie, wie Karl Lagerfeld war?

Slide 16 - Open question

Meine Freundinnen (kunnen) _______ es kaum glauben.

Slide 17 - Open question

Er (moeten) _______ nog viel über Mode lernen.

Slide 18 - Open question

(Mogen) _______ ihr alleine nach Berlin fahren?

Slide 19 - Open question

0

Slide 20 - Video

Was bedeutet Taschengeld?
Was macht Sarah mit ihrem Taschengeld?
Wie viel Taschengeld bekommt Roman?
Ist Lara mit ihrem Taschengeld zufrieden?

Slide 21 - Open question

Was bedeutet Taschengeld?

Slide 22 - Open question

Was macht Sarah mit ihrem Taschengeld?

Slide 23 - Open question

Wie viel Taschengeld bekommt Roman?

Slide 24 - Open question

Ist Lara mit ihrem Taschengeld zufrieden?

Slide 25 - Open question

TASCHENGELD
Geef antwoord op de volgende dia:

Schrijf bij de open vraag op de volgende dia 3 dingen in het Duits op. Het moeten drie dingen zijn, die jij met je zakgeld wil kopen. 
Als jij geen zakgeld krijgt, schrijf je op wat je met geld zou willen kopen.

Slide 26 - Slide

Was machst du mit deinem Taschengeld? Schreibe 3 Beispiele auf.

Slide 27 - Open question

LESEN
Jullie gaan nu online het verhaal lezen over zakgeld (Taschengeld).
DUS:
  1. Maak opdracht 13
  2. Maak opdracht 14 en 15

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Kies uit elke kolom een woord / woorden van ÉÉN regel en maak er en zin van.
Vb: dürfen - hij -ohne - jou - ins Kino - gehen? --> Darf er ohne dich ins Kino gehen?

Slide 30 - Slide

Schrijf je 5 zinnen op!

Slide 31 - Open question

Kies het juiste voorzetsel

Slide 32 - Slide

(om) Ich gehe ________ halb 8 zur Bäckerei.
A
durch
B
um

Slide 33 - Quiz

(voor) Ich kaufe diese Brötchen ________ dich.
A
durch
B
für

Slide 34 - Quiz

(tegen) ________ welches Team spielst du morgen?
A
Gegen
B
Um

Slide 35 - Quiz

(door) Wir fahren ________ die Stadt zum Supermarkt.
A
durch
B
gegen

Slide 36 - Quiz

(zonder) Kannst du ________deine Eltern einkaufen gehen?
A
für
B
ohne

Slide 37 - Quiz

Präpositionen und Personalpronomen anwenden!
Vul in: Vertaal de Nederlandse woorden om de zinnen te vervuldigen.

Slide 38 - Slide

(om) Die Bäckerei öffnet ________ 7 Uhr.

Slide 39 - Open question

(tegen hen) Ich habe wirklich nichts ________.

Slide 40 - Open question

(zonder jullie) Ich gehe jetzt ________ zum Supermarkt.

Slide 41 - Open question

(voor ons) Hast du ________ Reis und Kaffee mitgebracht?

Slide 42 - Open question

(voor hem) ________ habe ich Wurst in der Metzgerei gekauft.

Slide 43 - Open question

(tegen mij) Das Team von der Bäckerei spielt morgen ________.

Slide 44 - Open question

(voor u) Hat Tom diese Hühnersuppe ________ gekauft?

Slide 45 - Open question

(door jou) ________ weiß ich jetzt, wo ich die herrlichen Brötchen kaufen kann.

Slide 46 - Open question

0

Slide 47 - Video