A. na werkwoorden die een
wens uitdrukken (zoals wish, hope en want):
• She wants / hopes / wishes to become a veterinarian.
B. na werkwoorden die een bevel uitdrukken (zoals demand en forbid):
• My parents forbid me to go on holiday alone.
C. na enkele andere werkwoorden zoals decide, expect, choose, hesitate, learn, refuse en manage:
• We choose / hesitate to tell them the truth.