H25 Kostensoorten

H25 Kostensoorten
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H25 Kostensoorten

Slide 1 - Slide

Afschrijven 

Slide 2 - Slide

Afschrijven 
Aanleiding: vaste activa worden minder waard door gebruik en het verstrijken van tijd. 

Reden afschrijven: door periodiek af te schrijven worden de verwachte kosten van de waardedaling van de een vast actief verdeeld over de tijd dat we deze verwachten te gebruiken. 

Slide 3 - Slide

Formule periodieke afschrijving
A = aanschafprijs inclusief bijkomende kosten 
R = restwaarde minus (sloop-)kosten 
n = aantal termijnen 

Slide 4 - Slide

Door de jaarlijkse afschrijving wordt een kapitaalgoed ...... waard.
A
Minder
B
Meer

Slide 5 - Quiz

Afschrijven van inventaris
A
Geen invloed op EV
B
Wel invloed op EV

Slide 6 - Quiz

Afschrijvingen zijn
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Kosten en uitgaven

Slide 7 - Quiz

Bereken de afschrijving per jaar.
Bastiaan heeft voor € 15.000 een auto gekocht en hij wil die in 5 jaar afschrijven. Hij verwacht de auto na die 5 jaar nog voor € 5.000 te kunnen verkopen.
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 3.000

Slide 8 - Quiz

Een bedrijf heeft een computer gekocht voor
€ 1.200 die 6 jaar meegaat. De restwaarde is € 0. Wat is de jaarlijkse afschrijving?
A
Dat kun je zo niet berekenen
B
€ 1.200
C
€ 200
D
€ 300

Slide 9 - Quiz

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten



Slide 10 - Slide

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten
    Periodieke afschrijving = (39.000+1.000-10.000)/5 = € 6.000


Slide 11 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar




Slide 12 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar
    Restwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 



Slide 13 - Slide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar
    Restwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 
    Restwaarde einde jaar 3 = 39.000 + 1.000 - 3 x 6.000 = € 22.000


Slide 14 - Slide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het afschrijvingspercentage
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
     


Slide 15 - Slide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage 
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
    Afschrijvingspercentage = 6.000 / (39.000 + 1.000) x 100% = 15%


Slide 16 - Slide

Opgave 25.4 + 25.5 maken
timer
8:00

Slide 17 - Slide

Opgave 25.4
  • a) (2.500.000-500.000)/(16x12) = € 10.416,67
  • b) 10.416,67/2.500.000 x 100% = 0,42%

Slide 18 - Slide

Opgave 25.5
  1. Afschrijving per jaar = (130.000 + 12.000 - 22.000)/5 = € 24.000
    Waarde eind jaar 3 = 130.000 + 12.000 - 3 x 24.000 = € 70.000
  2. Waarde eind jaar 3 = restwaarde + 2 x afschrijving per jaar 
    = 22.000 + 2 x 24.000 = € 70.000

Slide 19 - Slide

Opgave 25.6 + 25.7 maken
timer
10:00

Slide 20 - Slide

Check leerdoelen
  • Waarom wordt er afgeschreven op vaste activa? 
  • Rekenopdracht >>

Slide 21 - Slide

Opgave 25.7
  • De huidige waarde is 40% van de aanschafprijs, want er is 4 x 15% afgeschreven. 100/40 x € 18.000 = € 45.000
  •  (€ 45.000 - € 4.500)/ € 45.000 x 100% = 90%
    90%/15% = 6 jaar 

Slide 22 - Slide

Opgave 25.8
  • Afschrijving = (120.000 + 16.000 -30.000)/4 = € 26.500
  • Kosten per km = 26.500/ 132.500 + 0,36 = € 0,56

Slide 23 - Slide

25.6 Bereken de afschrijving per uur
Formule

Vul in en
Bereken
  • (A-R)/N

  • (38.300 + 15.000 -5.000 + 2.000)/(20 x 48 x 5 x 6) = € 1,75
(tekst 8 uur verwijderd)

Slide 24 - Slide

Personeelskosten 
Bestaan uit:
  • brutolonen (=salaris)
  • wettelijke sociale lasten:
           premie werknemersverzekeringen, bijdrage Zorgverzekeringswet,                vakantiegeld
  • vrijwillige sociale lasten:
           vergoeding reiskosten, maaltijden, fondsen werknemers
  • werkgeversdeel pensioenpremie 

Slide 25 - Slide

Arbeidsuurtarief 
In dienstverlenende bedrijven worden de personeelskosten vaak omgerekend naar een arbeidsuurtarief per productief (door te berekenen) uur

  • Arbeidsuurtarief = personeelskosten / aantal productieve uren
De totale personeelskosten voor een timmerman zijn € 40.000 op jaarbasis. De timmerman is 1.600 uur per jaar in dienst. Hiervan kan 80% doorberekend worden aan klanten. 

Bereken arbeidsuurtarief
€ 40.000 / (0,8 x 1.600) = € 31,25
voorbeeld

Slide 26 - Slide

Opgave 25.9 - klassikaal
  • Totale personeelskosten?
  • € 1.800 + € 300 + € 24 + € 180 = € 2.304 
  • Aantal productieve uren per maand? 
  • 0,8 x 160 = 128
  • Berekening
  • € 2.304 / 128 = € 18

Slide 27 - Slide

Factuurtarief
Het tarief wat gefactureerd wordt aan de klant is gebaseerd op het arbeidsuurtarief en wordt verhoogd met bijkomende kosten en een winstopslag. 

Aandachtspunt: lees goed waarover de winstopslag wordt berekend. 

Slide 28 - Slide

Opgave   25.12 
timer
15:00

Slide 29 - Slide

Opgave 25.10

Slide 30 - Slide

Opgave 25.12

Slide 31 - Slide

Overige kosten
  • Interestkosten
  • Kosten van grond 
  • Kosten diensten van derden
  • Kosten van belastingen 
  • Let op; geen belastingen m.b.t. de winst of dividend. Alleen echte kosten zoals motorrijtuigen-, assurantie- en onroerende zaakbelasting

Slide 32 - Slide

Interestkosten
Een pizzeria laat een serre bouwen. De kosten die de aannemer over eerste drie maanden in rekening brengt zijn € 9.000.
Er wordt gerekend met rente van 4 % per jaar
Bereken de rentekosten
0,04 X € 9.000 X 3/12 = € 90

Slide 33 - Slide

Waarom interestkosten
Voor de verbouwing is geld geleend.
Hierover moet rente betaald worden

Of: 
Er is eigen vermogen in geïnvesteerd
Dan loop je dus ontvangen rente mis (op spaarrekening)

Slide 34 - Slide

Interest over gemiddeld vermogen
Er is € 10.000 in machines geïnvesteerd in 3 maanden tijd
Rentetarief is 3 %

  • Gemiddeld vermogen = (€ 0 + € 10.000)/ 2 = € 5.000
  • € 5.000 X 0,03 X 3/12 = € 37,50
  • Of:
  • € 10.000 X 0,5 X 0,03 X 3/12 = € 37,50

Slide 35 - Slide

Maken
25.13 en 25.14

Tip: goed lezen hoeveel maanden het betreft:
Van 1 maart tot 1 mei is .... maanden enzovoort
timer
5:00

Slide 36 - Slide

Opgave 25.13 
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 37 - Slide

Opgave 25.13 
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 38 - Slide

Opgave 25.14 
  • 1) juist
  • 2) onjuist, want btw zijn geen kosten voor de onderneming. btw is terug te vorderen. 
  • 3) onjuist inkomstenbelasting is geen kostenpost, maar belasting over de winst

Slide 39 - Slide

Opgave 25.14 
  • b) € 180.000/(€ 600.000/40) = 12 jaar
  • c) € 12.600/(€ 5.400/3) = 7 jaar 
  • d) € 90.000/(€ 36.000/4) = 10 jaar 

Slide 40 - Slide

Opgave 25.14 
  • Nee, de kosten nu zijn € 12.000+€ 15.000 = € 27.000. Dit is dus goedkoper dan leasen

Slide 41 - Slide