This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Deutsch
Freitag, den 29. November 2024
Slide 1 - Slide
Was machen wir heute?
Satz der Woche
Hören
Grammatik
Selbständig arbeiten
Was bin ich?
Slide 2 - Slide
Lernziele
Aan het einde van de les kun je.....
de regel van de zinsontleding herhalen in het Nederlands en in het Duits met behulp van de hij/hem regel en deze toepassen in opdrachten van Lektion 1.
de regel van het gebruik van Du en Sie begrijpen in het en deze toepassen in opdrachten van Lektion 1.
Slide 3 - Slide
Satz der Woche
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
www.zdf.de
Slide 6 - Link
De Duitsers zijn momenteel tevreden met het openbaar vervoer?
A
Waar
B
Niet waar
C
Slide 7 - Quiz
Hoe tevreden ben jij met het openbaar vervoer?
😒🙁😐🙂😃
Slide 8 - Poll
Waarom is de nieuwe rolstoel zo handig?
A
Mensen hoeven de rolstoel niet meer te duwen.
B
De rolstoel heeft een betere zit ondersteuning.
C
De banden kunnen zich aanpassen aan de hindernissen.
D
Er zit een handrem op.
Slide 9 - Quiz
Waarom gaan de olifanten in Thailand naar school?
A
Om mensen in nood te kunnen helpen.
B
Om eten te kunnen vervoeren vanaf moeilijk bereikbare plekken.
C
Om trucjes te kunnen leren voor Circus Renz
D
Om te dienen als vervoer in de jungle.
Slide 10 - Quiz
Wat was een bijzonder kenmerk van de school die extra geld ontvangt?
A
De leerlingen mogen de hele dag liggen.
B
De school is heel internationaal. Er zitten veel leerlingen met verschillende achtergronden
C
Ze maken veel gebruik van creatieve opdrachten
D
Er zijn geen docenten. De leerlingen geven elkaar les.
Slide 11 - Quiz
Was wissen wir noch?
Sie haben dies......... Hund.
D..... Mutter kauft mein....... Buch.
D..... Kind hat ein...... Schwester.
Slide 12 - Slide
Grammatik
Zinsontleding en Du oder Sie
Slide 13 - Slide
Zinsontleding en hij/hem-regel
alle ww in de zin= het gezegde
wie/wat+ gezegde=het onderwerp (1e naamval)
wat + gezegde+ onderwerp=lijdend voorwerp (4e naamval)
Aan wie/ voor wie=meewerkend voorwerp (3e naamval)
esse eet
Ich Ik
een taart eine Torte
- -
Slide 14 - Slide
Het der/ein schema
der
den
die
die
das
das
die
die
Naamval
1e hij
4e hem
mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
ein
einen
eine
eine
keine
keine
ein
ein
Ein- schema
mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
Naamval
1e hij
4e hem
Der- schema
Slide 15 - Slide
Du oder Sie
Slide 16 - Slide
Du oder Sie
Wanneer gebruik je du?
Wanneer gebruik je Sie?
Slide 17 - Slide
Du oder Sie
Dugebruik je bij:
Alle familieleden (ook oma of opa etc.).
Goede vrienden en kennissen.
Jongeren tot 16 jaar.
Sie gebruik je bij:
Alle andere gevallen.
Slide 18 - Slide
Aan de slag!
Maak opdracht 9 en 10 van Lektion 2
1 t/m 7 van Lektion 2
Vind je het lastig? Lernbox blz. 100
Klaar?
Boekje halen
Slide 19 - Slide
Was bin ich?!
Slide 20 - Slide
Lernziele
Aan het einde van de les kun je.....
de regel van de zinsontleding herhalen in het Nederlands en in het Duits met behulp van de hij/hem regel en deze toepassen in opdrachten van Lektion 1.
de regel van het gebruik van Du en SIe begrijpen in het en deze toepassen in opdrachten van Lektion 1.