3B - 2.4

Hoofdstuk 2: Geldzaken
Paragraaf 4: Geld telt
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2: Geldzaken
Paragraaf 4: Geld telt

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Je kunt uitleggen welke functies geld heeft.
- Je weet op welke manieren je kunt betalen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel
  3. Spaarmiddel

Slide 4 - Slide

Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
  1. Ruilmiddel: je ruilt goederen of diensten voor geld.
  2. Rekenmiddel: je geeft aan hoeveel iets waard is.
  3. Spaarmiddel: geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 5 - Slide

Betalen 
Je kunt op verschillende manieren betalen.
  1. Contant: je neemt bijvoorbeeld geld op bij een geldautomaat.
  2. Betaalautomaat: je betaalt in de winkel met je pinpas.
  3. Creditcard: de creditcardmaatschappij schiet het bedrag voor. Aan het eind van de maand, betaal je het terug.
  4. Smartphone: telefoon gekoppeld aan pinpas of creditcard

Slide 6 - Slide

Aan de slag!
- Maak de opdrachten van 2.4 (blz 46-48)




Over 25 minuten: uitleg rekentrainer.
timer
20:00

Slide 7 - Slide

Rekentrainer paragraaf 4
Miljarden en miljoenen.



Slide 8 - Slide

Rekentrainer paragraaf 4
Miljarden en miljoenen.


1 duizend = 1.000

Slide 9 - Slide

Rekentrainer paragraaf 4
Miljarden en miljoenen.


1 duizend = 1.000
1 miljoen = 1.000.000 = 1.000 x duizend

Slide 10 - Slide

Rekentrainer paragraaf 4
Miljarden en miljoenen.


1 duizend = 1.000
1 miljoen = 1.000.000 = 1.000 x duizend
1 miljard = 1.000.000.000 = 1.000 miljoen

Slide 11 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 



Slide 12 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard =         miljoen



Slide 13 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard =         miljoen



8,3 miljard=
8.300.000.000

Slide 14 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard = 8.300 miljoen



Slide 15 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard = 8.300 miljoen

8.300 miljoen + 30 miljoen = 8.330 miljoen

Slide 16 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 


Slide 17 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen =      miljard


Slide 18 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen =      miljard


820 miljoen=
820.000.000

Slide 19 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen = 0,820 miljard


Slide 20 - Slide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen = 0,820 miljard

4 miljard - 0,820 miljard = 3,18 miljard

Slide 21 - Slide

Aan de slag!
- Maak de rekentrainer paragraaf 4 (blz 56)
- Maak 2.4 af (blz 46-48)

Dit is ook het huiswerk voor volgende les.

Alles af? Dan mag je het nakijken.

Slide 22 - Slide