Start familia

¡Hola! ¿Qué tal estás?
1 / 24
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Hola! ¿Qué tal estás?

Slide 1 - Slide

Nosotros
Yo 
Ellos/ellas 
tú 
él/ella
Jullie
Wij  
jij 
ik
Hij/zij  
Zij (mv) 
Vosotros 

Slide 2 - Drag question


yo
él/ella/usted

nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
persoonlijke voornaamwoorden

ik

jij

hij/zij/u


wij

jullie

zij/u (meervoud)

Slide 3 - Slide

De regelmatige werkwoorden op -ar
  • Het vervoegen van werkwoorden, wat is dat?
  • In het Spaans zijn er 3 soorten werkwoorden. 


De Spaanse werkwoorden eindigen op:
-ar
-er
-ir
hablar
trabajar
caminar
estudiar
bailar
cantar
  • Bovenstaande werkwoorden zijn de hele werkwoorden.
  • Als je -ar van de werkwoorden afhaalt heb je de stam.           (camin, bail, trabaj, estudi, habl, cant)

Slide 4 - Slide

Stap 1: 
de persoonlijke voornaamwoorden

Slide 5 - Slide

Stap 2: 
leer de vervoegingen van -ar

yo
as
él / ella/ usted
a
nosotros / nosotras
amos
vosotros / vosotras
áis
ellos / ellas / ustedes
an
Deze uitgangen plak je achter de stam!
neem dit schema allemaal 
over in je schrift!

Slide 6 - Slide

Stappenplan
hablar = praten
Nu wil je zeggen jij praat. (voorbeeld)

1. Haal -ar van het hele werkwoord af: habl (dit is de stam)
2. Wat is de jij-vorm?
3. Welke vervoeging staat er bij tú? as
4. plak de vervoeging achter de stam = habl + as = hablas 

                                       JIJ PRAAT = TÚ HABLAS 

Slide 7 - Slide

Un ejemplo / een voorbeeld
Omdat iedere persoon een uniek werkwoord heeft, laten Spanjaarden het persoonlijke voornaamwoord vaak weg. 

Slide 8 - Slide

¿entendido?
1. Yo (hablar)
2. Ellas (bailar)
3. Tú (cantar)

Slide 9 - Slide

Vervoeg nu zelfstandig de volgende werkwoorden:
Tip: schrijf eerst de persoonlijke voornaamwoorden + vervoegingen op in je schrift! 
  • hablar (praten)
  • levantarse (opstaan)
  • comer (eten) 
  • beber (eten)
  • vivir (wonen/leven)

Slide 10 - Slide

Tema 2: la familia
leerdoelen periode 2:
- ik kan mijn familieleden beschrijven
- ik kan zelf Spaanse zinnen maken door werkwoorden te vervoegen
- ik kan vertellen hoe iemand eruit ziet (uiterlijk + kleding)
- ik weet hoe ik het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans moet gebruiken
- ik ken de getallen t/m 100 in het Spaans

Slide 11 - Slide

programa:

  • vídeo: la familia 
  • tareas la familia
  • fin de la clase
  • fiesta: día de muertos

Slide 12 - Slide

La familia

Slide 13 - Mind map

  • bekijk de video op volgende slide
  • noteer zoveel mogelijk  nieuwe woorden

Slide 14 - Slide

0

Slide 15 - Video

la madre
el hijo
el abuelo
la hermana
el nieto
la sobrina
het nichtje
de moeder
de kleinzoon
de zus
de opa
de zoon

Slide 16 - Drag question

let op:

el padre + la madre =               los padres
la hermana + el hermano =  los hermanos
el abuelo + la abuela =            los abuelos
el tío + la tía =                              .......?

Slide 17 - Slide

El padre de mi padre es mi...
A
hermano
B
abuelo

Slide 18 - Quiz

La hermana de mi madre es mi...
A
abuela
B
tía

Slide 19 - Quiz

El hijo de mis padres es mi..
A
hermano
B
hermana

Slide 20 - Quiz

La hija de mi tía es mi...
A
madre
B
prima

Slide 21 - Quiz

Maak je eigen familiestamboom
geef hierbij ook steeds achter de namen aan om welk familielid het gaat (in het Spaans)

timer
5:00

Slide 22 - Slide

Het werkwoord SER

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video