Dag 6

reizen
  • van de ene plaats naar de andere plaats gaan

  • werkwoord
  • ik reis - jij reist - wij reizen

  • zin: Zij reist veel voor zijn werk. Zij gaat vaak met de trein naar Duitsland. 
32
1 / 6
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 6 slides, with text slides.

Items in this lesson

reizen
  • van de ene plaats naar de andere plaats gaan

  • werkwoord
  • ik reis - jij reist - wij reizen

  • zin: Zij reist veel voor zijn werk. Zij gaat vaak met de trein naar Duitsland. 
32

Slide 1 - Slide

ruilen
  • iets geven en daar iets anders voor krijgen
  • wisselen (synoniem)

  • werkwoord
  • ik ruil - jij ruilt - wij ruilen

  • zin: Wil je ruilen? Dan krijg ik jouw potlood en jij mijn pen. 
33

Slide 2 - Slide

de ruzie
  • Als mensen ruzie hebben, zijn ze boos op elkaar
  • de ruzie - de ruzies

  • zin: We hebben ruzie met de buren omdat onze hond in hun tuin heeft gepoept. 
34

Slide 3 - Slide

serieus - serieuze
  • zonder grapjes te maken
  • ernstig (synoniem)
  • vrolijk (tegenstelling)

  • zin: Onze baas is heel serieus; hij lacht bijna nooit! 
  • zin: Het is een serieuze man.
35

Slide 4 - Slide

snoepen
  • snoep eten
  • zoete dingen eten

  • werkwoord
  • ik snoep - jij snoept - wij snoepen

  • zin: Veel snoepen is slecht voor je tanden. 
36

Slide 5 - Slide

steeds
  • elke keer weer, de hele tijd
  • altijd (synoniem)
  • nooit (tegenstelling)
  • nog steeds = na lange tijd hetzelfde gebleven

  • zin: De kinderen maken steeds ruzie, bijna elke dag. 
37

Slide 6 - Slide