14. bst 3

PLANNING VAN DEZE LES
1.   Ophalen 
2.  Quizvraag: zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp en ww.gezegde.
3.  Voorbereiding op Bouwsteentoets 3 in Taalblokken 

NB: je moet een aantal onderdelen hebben afgerond, vóórdat je de toets maakt. 


1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.   Ophalen 
2.  Quizvraag: zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp en ww.gezegde.
3.  Voorbereiding op Bouwsteentoets 3 in Taalblokken 

NB: je moet een aantal onderdelen hebben afgerond, vóórdat je de toets maakt. 


Slide 1 - Slide

1. OPHALEN
De zinsdelen van een zin vind je als volgt:  
   
1. Zet de zin in een andere tijd. Dat wat verandert, is een werkwoord/de pv.
2. Zet streepjes (in je hoofd) meteen voor en na de persoonsvorm (pv). 
3. Je laat nu de persoonsvorm op dezelfde plek staan. 
    a) Dat wat ervóór staat, is al een zinsdeel. Dat krijg je gratis.  
    b) Wat kan er nog meer vóór? Dat is dan ook een zinsdeel. 

Het moeten nog wel goede Nederlandse zinnen zijn! 
    

Slide 2 - Slide

PERSOONSVORM
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dat het onderwerp 'laat werken'. 

De persoonsvorm staat in het enkelvoud, als het onderwerp in het enkelvoud staat. De pv staat in het meervoud, als het onderwerp in het meervoud staat. 







Slide 3 - Slide

ONDERWERP
De persoonsvorm is dus een werkwoord dat het onderwerp 'laat werken'.  

Kijk maar: 'De hond van de buren | krijgt | mijn koekje.' 
►Wat is de persoonsvorm? 


Stel de vraag 'wie of wat' aan de persoonsvorm
Het antwoord is het onderwerp. 


Slide 4 - Slide

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
... ofwel alle werkwoorden die in de zin worden 'gezegd'. 

Werkwoorden zijn doe-woorden. 
Ze eindigen op -en (behalve zes ervan) en de vorm kan veranderen. 




Slide 5 - Slide

2. QUIZVRAAG!
Eén zin, vier vragen! 

Slide 6 - Slide

Wat zijn de juiste zinsdelen ook alweer?

'Hij gaat met haar mee'
A
Hij | gaat met | haar mee
B
Hij | gaat | met haar | mee
C
Hij | gaat | met | haar | mee

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

'Hij | gaat | met haar | mee'
A
Hij
B
gaat
C
met haar
D
gaat mee

Slide 8 - Quiz

En wat is het onderwerp?

'Hij | gaat | met haar | mee'
A
Hij
B
gaat
C
met haar
D
mee

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

'Hij | gaat | met haar | mee'
A
Hij
B
gaat
C
met haar
D
gaat mee

Slide 10 - Quiz

3. BOUWSTEEN 3 IN TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.

Lezen en luisteren, maken:
pg. 1: opgave 1, 2 en 3; pg. 2: opgave 4 en 5; pg 3: opgave 9; pg 4: opgave 12; 
pg. 9: opgave 25, 26 en 27; pg 10: opgave 29 t/m 32. 


NB: vergeet de Woordenschat van Bouwsteen 3 niet! Ook 2F

Slide 11 - Slide

TWEEDE LESUUR
1. Bouwsteentoets 3!

Ga naar Taalblokken, daar staat de toets voor jou klaar van 11:05-12:05 uur. 

Ben je klaar met de toets, ga dan iets voor jezelf doen. 
►StartUp al af? 


Slide 12 - Slide

EINDE VAN DE LES

Slide 13 - Slide