(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden.
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord.
► Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken:
Plakken - de stam 'plakk' wordt de ik-vorm plak.
Verhuizen - de stam 'verhuiz' wordt de ik-vorm verhuis.
Beleven - de stam 'belev' wordt de ik-vorm beleef.
Weten - de stam 'wet' wordt de ik-vorm weet.
Kijken - de stam 'kijk' is hetzelfde als de ik-vorm: kijk.