Les 3: cellen

Les 3: cellen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 3: cellen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies. 

Slide 2 - Slide

Inhoud
- Herhalingsvragen
-Uitleg cellen
-Opgave cellen
-Filmpjes

Slide 3 - Slide

Een wezen dat de levenskenmerken had, maar niet meer heeft.
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
D
Organisme

Slide 4 - Quiz

Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Ademhalen
B
Slapen
C
Groeien
D
Voortplanten

Slide 5 - Quiz

Welk levenskenmerk zie je hier?

Slide 6 - Open question

Wanneer is iets levenloos?

Slide 7 - Open question

Noem 3 tekenregels waaraan je je moet houden als
je bij biologie
een schematische tekening maakt.

Slide 8 - Open question

Dit is een natuurgetrouwe tekening.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Natuurgetrouw
Schematisch

Slide 10 - Drag question

Cellen
Cellen zijn de bouwstenen van organismen. Je lichaam bestaat uit verschillende typen cellen. Sommige cellen zijn een bolletje. Andere lijken op een doosje of een ster. Ook al verschilt hun vorm, de bouw van cellen is grotendeels gelijk.

Slide 11 - Slide

Cellen
Alle organismen bestaan uit een of meer cellen. Cellen zijn de bouwstenen van een organisme. Cellen zijn zo klein dat je ze alleen kunt zien onder een microscoop (zie afbeelding links). Het lichaam van een mens bestaat uit wel 30 biljoen cellen. Dat is 4000× zo veel cellen als er mensen op aarde zijn.

Slide 12 - Slide

Verschillende typen
Onder een microscoop lijken cellen plat, maar dat zijn ze niet. Cellen kunnen allerlei vormen hebben, zoals een bolletje of een kubus. Sommige cellen hebben uitlopers.

Je lichaam bestaat uit heel veel verschillende typen cellen. In de afbeeldingen zie je twee typen: bloedcellen (links) en botcellen (rechts). Hun vorm is verschillend. De vorm van een cel heeft te maken met de functie. Een bloedcel is rond. Daardoor kan hij gemakkelijk door de bloedvaten stromen. Een botcel heeft uitsteeksels. Daardoor kan hij een verbinding maken met andere cellen.

Slide 13 - Slide

Dierlijke cellen
Dieren (dus ook mensen) bestaan uit dierlijke cellen. Cellen van dieren bevatten een dikke vloeistof: het cytoplasma (celplasma). Daaromheen zit een celmembraan (een dun vlies). Het cytoplasma bestaat uit water met opgeloste stoffen en zwevende deeltjes. Het celmembraan scheidt de inhoud van de cel van zijn omgeving. Het bestaat vooral uit vetten en eiwitten.

Sommige stoffen kunnen door het celmembraan heen, bijvoorbeeld zuurstof. Andere stoffen kunnen dat niet, zoals glucose. Stoffen die de cel nodig heeft, kan hij binnenhalen met behulp van bepaalde eiwitten in het celmembraan. Deze eiwitten kunnen nuttige stoffen uit de omgeving opnemen en ze aan de binnenkant van de cel weer afgeven. Andersom brengen ze afvalstoffen uit de cel naar buiten.
In het cytoplasma ligt de celkern. De celkern stuurt de cel aan. 
Het is het regelcentrum van de cel. De celkern bevat kernplasma 
en is omgeven door een membraan: het kernmembraan (zie afbeelding).

Slide 14 - Slide

Plantaardige cellen
Alle plantaardige cellen hebben dezelfde delen als dierlijke cellen: cytoplasma, celmembraan en celkern. Maar plantaardige cellen hebben daarnaast delen die dierlijke cellen niet hebben (zie afbeelding).
Een plantaardige cel maakt een stevig laagje om de cel heen: de celwand. Celwanden zorgen voor stevigheid. De celwand is geen deel van de cel, maar ligt eromheen. Het is dus tussencelstof.
De meeste plantaardige cellen hebben midden in de cel één grote vacuole. Dat is een blaasje gevuld met vocht (water met opgeloste stoffen). De vacuole heeft verschillende functies, zoals opslag van stoffen en stevigheid geven aan de cel.

Slide 15 - Slide

Plastiden
In het cytoplasma van plantaardige cellen kunnen plastiden voorkomen. Dat zijn korrels met een speciale functie. Er zijn verschillende plastiden, zoals:
• bladgroenkorrels
• kleurstofkorrels
• zetmeelkorrels
Bladgroenkorrels komen voor in de groene delen van een plant (zie afbeelding 2 en 3). In de bladgroenkorrels vindt de fotosynthese (proces waarbij de plant voedsel maakt) plaats. Ook geven de bladgroenkorrels planten hun groene kleur.
Kleurstofkorrels vind je in de cellen van bloemen en vruchten met een gele, oranje of rode kleur (zie afbeelding 4). Kleurstofkorrels geven bloemen en vruchten hun kleur.
Zetmeelkorrels komen bijvoorbeeld voor in de cellen van aardappels (zie afbeelding 5). In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen. De korrels hebben geen kleur. In afbeelding 5 is een beetje paarse kleurstof toegevoegd, zodat je de korrels beter kunt zien.

Plastiden kunnen overgaan van het ene type in het andere type. Wanneer een tomaat rijp wordt, verandert de kleur van groen naar rood. Groene bladgroenkorrels veranderen dan in rode kleurstofkorrels.



Slide 16 - Slide

Kijk naar de afbeelding.
Zie je één of meer cellen?
A
één cel
B
meer cellen

Slide 17 - Quiz

Waarmee hangt de vorm van een cel samen?

Slide 18 - Open question

Leg uit dat een bloedcel geen uitsteeksels heeft, zoals een botcel.

Slide 19 - Open question

Welke soort cel is dit?
A
Dierlijke cel
B
Plantaardige cel

Slide 20 - Quiz

Welk nummer geeft het cytoplasma aan?
A
1
B
2
C
3

Slide 21 - Quiz

Wat is de functie van nummer 2?

Slide 22 - Open question

In de afbeelding zie je een schematische tekening van een plantaardige cel.

Welk nummer geeft het cytoplasma aan aan?
A
1
B
4
C
3
D
5

Slide 23 - Quiz

Welk deel geeft nummer 2 aan?

Slide 24 - Open question

Wat is de functie van nummer 5?

Slide 25 - Open question

Welk nummer geeft het deel aan dat zorgt voor stevigheid en de opslag van stoffen?
A
1
B
4
C
3
D
5

Slide 26 - Quiz

Welke plastiden geven bloemen en vruchten hun gele, oranje of rode kleur?
A
bladgroenkorrels
B
kleurstofkorrels
C
zetmeelkorrels

Slide 27 - Quiz

Kirsten krijgt van haar docent vier preparaten van cellen. Ze kan met behulp van de microscoop naar de cellen kijken.
In de afbeelding zie je een schematische tekening van een van de preparaten.
Zijn dit cellen van een plant of van een dier? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open question

In de afbeelding zie je drie verschillende celtypen. Welk(e) celtype(n) komt/komen voor in een kat?

Slide 29 - Open question

Welk(e) celtype(n) komt/komen voor in een aardappelplant?

Slide 30 - Open question

In de afbeelding zie je een groene en twee rode paprika’s.

Verklaar het verschil in kleur tussen de paprika’s.

Slide 31 - Open question

Anthocyanen zijn paarsrode kleurstoffen die kunnen voorkomen in de vacuole van plantaardige cellen, bijvoorbeeld bij rodekool (zie afbeelding). Anthocyanen zijn geen plastiden.
Leg uit door welk verschil tussen plastiden en anthocyanen je zeker weet dat anthocyanen geen plastiden zijn.

Slide 32 - Open question

Schrijf 2 dingen op die je deze les geleerd hebt.

Slide 33 - Open question

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video