Wi 1 A2 1.10 en 1.11 en 1.12

Donderdag 21 april

Hoe gaat het met jullie?

Kunnen jullie Ramadan goed volhouden?

1 / 30

Slide 1: Slide

NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with text slides.

Lesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Donderdag 21 april

Hoe gaat het met jullie?

Kunnen jullie Ramadan goed volhouden?

Slide 1 - Slide

Dit gaan we vandaag doen

Grammatica herhalen
Dictee 1.10
Huiswerk nakijken
Verder in het boek

Slide 2 - Slide

1.10 Luister en Spreekopdrachten

76 Zeg na

77 Wat hoor je?

79 en 80 Praat samen

81 Werkblad 1.10: vragen stellen aan elkaar.

Slide 3 - Slide

Huiswerk voor maandag 18 april

Maken: 1.9: Opdr 66, 67, 69

1.10: Opdr 74, 75, 78

Leren: de blauwe woorden

Dictee: 1.10

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Met deze woorden kun je informatie over een ding, mens of dier geven.

Bijv.: klein, wit, groot, grijs, mooi, rond, vierkant, blauw, oud, jong, lang, kort

Slide 5 - Slide

Staat het aan het einde vd zin?

Dan schrijf je de kortste vorm.

Bijvoorbeeld: De auto is rood.

De spiegel is klein.

Het huis is ruim.

Slide 6 - Slide

Staat het woord voor een ding of mens?

Dan krijgt het een e.

Bijvoorbeeld: De rode auto

De kleine spiegel

Het ruime huis

Slide 7 - Slide

Bij woorden met 1 klinker met daarna 1 medeklinker aan het einde, krijg je:

Dus bij een korte klank!

De stoel is wit. - De witte stoel.

Het kleed is dik. - Het dikke kleed.

De patat is vet. - De vette patat.

De emmer is vol. - De volle emmer.

Slide 8 - Slide

Bij woorden met 2 dezelfde klinkers en 1 medeklinker aan het einde, krijg je:

Dus bij een lange klank!

De kast is groot. - De grote kast.

De tafel is laag. - De lage tafel.

De doos is leeg. - De lege doos.

De citroen is zuur - De zure citroen.

Slide 9 - Slide

Bij woorden met 2 klinkers of een ij, met daarna een s of een f, krijg je:

Het kleed is grijs. - Het grijze kleed.

Het kind is lief. - Het lieve kind.

De man is boos. - De boze man.

Het paard is braaf. - Het brave paard.

Slide 10 - Slide

Woorden voor materialen krijgen geen e, maar -en:

De tafel is van hout. - De houten tafel.

Het kleed is van wol. - Het wollen kleed.

Het beeld is van marmer. - Het marmeren beeld.

Het zwaard is van ijzer. - Het ijzeren zwaard.

Slide 11 - Slide

Gebruik de

goede

bijvoeglijke

naamwoorden

Slide 12 - Slide

Tickets kun je halen in ...

de automaat
de automaten

Slide 13 - Slide

Ik kom niet graag te laat. Ik kom liever ...

op tijd

Slide 14 - Slide

De trein heeft vertraging door een ... storing

technische

Slide 15 - Slide

De trein is te laat. Hij heeft 15 minuten ...

vertraging
de vertraging

Slide 16 - Slide

Kan ik u helpen? Heeft u mijn ... nodig?

hulp
de hulp
een handje helpen

Slide 17 - Slide

Normaal = Gewoon

Slide 18 - Slide

Wat hij zegt is waar:

Hij heeft gelijk
Ik heb gelijk
Jij hebt gelijk

Slide 19 - Slide

Dit betekent allemaal hetzelfde:

Slide 20 - Slide

Dat is goed om te weten!

handig

Slide 21 - Slide

... bedankt!

hartelijk

Slide 22 - Slide

Ik kan je niet verstaan er is hier zo veel ...

lawaai
het lawaai

Slide 23 - Slide

'Op een plek' of 'met iets':

ergens

Slide 24 - Slide

Ik versta u niet goed. Kunt u ... spreken?

duidelijk

Slide 25 - Slide

Dictee 1.10

Zet 'm op!!!

Slide 26 - Slide

Opdr 76 samen

Opdr 77

Huiswerk nakijken

Opdr 79 en 80 Praat samen

opdr 81 Werkblad: vragen stellen.

Slide 27 - Slide

1.11 Ik bgrijp, hij begrijpt, wij begrijpen

Dit is herhaling van A1 leerstof

Opdr 82 Bekijk de video

De opdrachten zijn huiswerk!

Slide 28 - Slide

1.12 Geld op je OV-chipkaart zetten

Opdr 89 Bespreek samen

Opdr 90 Lees de tekst

Blauwe woorden bespreken

Maken opdr 91, 92, 93. De rest is huiswerk!

Maak zeker de opdrachten met **!

Slide 29 - Slide

Huiswerk voor maandag 25 april

1.11 en 1.12 afmaken in het boek en op de computer!

Dictee 1.11

Slide 30 - Slide