Cursus 5 Grammatica §2 en 3 zinsdelen

timer
4:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

timer
4:00

Slide 1 - Slide

  • Toets bespreken
  • Cursus 5 grammatica zinsdelen 
  • Waarom?
  • Kennen en kunnen
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Toets bespreken

Steek je vinger op als je een vraag hebt.

Onthoud de vraag en stel hem later
timer
20:00

Slide 3 - Slide

  • Persoonsvorm
  • Samengestelde zin
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp 
  • Onderwerp
  • Je weet wat de persoonsvorm is en hoe je die kan vinden. 
  • Je weet wat samengestelde zinnen zijn en hoe je die kan herkennen
  • Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is.
  • Je weet wat een lijdend voorwerp is en je kan het herkennen 
  • Je weet wat het onderwerp is en hoe je die kan vinden.

Slide 4 - Slide

Herhaling - PV

Slide 5 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dus iets dat je kan doen, bijvoorbeeld: eten, rennen, leren, chatten.

Er zijn twee strategieën om de persoonsvorm te vinden.
De eerste manier is om de zin vragend te maken. Als je een zin vragend maakt dan komt de persoonsvorm vooraan te staan. Bijvoorbeeld: ‘Jij gaat op vakantie’ > ‘Ga jij op vakantie?’.

De tweede manier is de zin in een andere tijd zetten. Het woord dat dan verandert is de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: ‘Jij gaat op vakantie’> ‘Jij ging op vakantie’ (Verleden tijd).
Het woord ‘gaat’ verandert in ‘ging’. Dat is dus de persoonsvorm van de zin.

Slide 6 - Slide

Herhaling - OW

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp van de zin?
Je gaat op zoek naar wie of wat iets doet, is of ondergaat in de zin.



Bijvoorbeeld:
Maartje bakt graag koekjes.


Wie of wat bakt? Maartje doet dat. Het onderwerp van deze zin is dus ‘Maartje’. 

 Als je het onderwerp van een zin wilt vinden, vraag je altijd: ‘Wie of wat + persoonsvorm?’

Slide 8 - Slide

Herhaling - WW

Slide 9 - Slide

Wat zijn werkwoorden?
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet. Met andere woorden: een werkwoord geeft een activiteit aan, zoals lopen, fietsen, rennen, springen en maken. 

Daarnaast kun je een werkwoord vervoegen. 
Hebben:
Ik heb, ik had, u heeft, hij zal hebben etc. 


Slide 10 - Slide

Herhaling - WWG

Slide 11 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Je vindt het werkwoordelijk gezegde door bij het ontleden alle werkwoorden uit de zin te halen.

Voorbeelden:
Jop had graag naar de puppy’s willen kijken.

WWG = had willen kijken

De fietsenmaker heeft de fiets gerepareerd.

WWG = heeft gerepareerd




Slide 12 - Slide

Herhaling - LV

Slide 13 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag ‘Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’

Bijvoorbeeld: ‘Mijn oma bakt pannenkoeken’ > ‘Wat bakt oma?’ = pannenkoeken. 

In deze zin is pannenkoeken dus het lijdend voorwerp.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Benoem het woordsoort.

Lucas heeft een zwerfkatje gevonden.

Lucas =
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde
C
Onderwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Benoem het woordsoort.

Lucas heeft een zwerfkatje gevonden.

heeft gevonden =
A
Persoonsvorm
B
Werkwoordelijk gezegde
C
Onderwerp
D
Lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

'Mijn zus werkt heel hard in de kapsalon.'

Persoonsvorm =
A
Mijn zus
B
werkt
C
werkt heel hard
D
in de kapsalon

Slide 18 - Quiz

Petten, mobiele telefoons en etenswaren zijn niet toegestaan in het klaslokaal.

Onderwerp =

Slide 19 - Open question

De dansen zullen een bijzonder optreden verzorgen.

Werkwoordelijk gezegde =

Slide 20 - Open question

GELEERD? 
 

Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp van een zin benoemen. 
Grammatica - zinsdelen

Slide 21 - Slide

  • Wat: maak de online opdrachten bij cursus 5 paragraaf 2: herhaling leerjaar 2 zinsdelen
  • Hoe: individueel
  • Hulp: online methode, mevrouw de Vries
  • Tijd: 12 min
  • Uitkomst: zelf nakijken
  • Klaar?: Lezen in je leesboek
timer
12:00

Slide 22 - Slide