Literaire begrippen (voorbereiding mondeling literatuur)

De literaire begrippen:
Titelverklaring/motto
Spanning
Personages
Thema/motieven
Opbouw verhaal
Tijd
Ruimte
Vertelperspectief

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De literaire begrippen:
Titelverklaring/motto
Spanning
Personages
Thema/motieven
Opbouw verhaal
Tijd
Ruimte
Vertelperspectief

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Literatuurlijst
- minimaal 8 boeken
- 20 punten (dyslexie: 16 punten)
- thematisch
- Nederlandstalige oorsprong

Houd een document bij:
titel, schrijver, jaar van uitgave en punten.
Groepeer je boeken thematisch.



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Literaire eigenschappen
1. Meerduidigheid: mensen kunnen op meerdere manieren 
een tekst interpreteren.
2. diepere boodschap: Wat wil een auteur de lezer vertellen?
Wil hij/zij je over een maatschappelijk vraagstuk laten nadenken? 
3. Originele woordkeuze/zinsstructuur

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Spanning
Trucs die de schrijver gebruikt:
  • Open plekken: er worden vragen opgeroepen bij de lezer;
  • Informatievoorsprong of informatie wordt achtergehouden (uitstel en vertraging);
  • Dwaalsporen en verkeerde vermoedens;
  • Meerdere verhaallijnen;
  • Gevaarlijke situaties of gevaarlijke omgeving;
  • Onverwachte gebeurtenissen/wendingen;
  • Inbouwen cliffhangers.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Soorten spanning
Globale spanning: de vraag die je bezighoudt tijdens het lezen:
  • op het verleden gericht;
  • op de toekomst gericht.
Lokale spanning: spanning die maar even duurt.

Spanningsboog: de periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Personages
Personages hebben een belangrijke rol bij de gebeurtenissen in het boek.
  • Ze hebben een doel.
  • Ze hebben tegenstanders.
  • Ze worstelen met zichzelf.
  • Ze hebben relaties.
  • Ze dragen normen uit.
  • Ze hebben bepaalde opvattingen.
  • Ze veranderen.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Soorten personages
Een verhaal kent meerdere soorten personages. 
Hoofdperso(o)n(en): belangrijkste personage(s); ook wel round character genoemd.
Bijfiguren/flat character: iets kleinere rol in het verhaal:
  • Tegenstander: schurk/slechterik. 
  • Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
Figuranten: de 'voorbijgangers' 

Slide 7 - Slide

-Hoofdpersoon: belangrijkste personage. Verhaal draait om zijn doel/wens. kunnen er meerdere zijn.
-Tegenstander: schurk/slechterik. Doet er alles aan zodat de hoofdpersoon doel neit bereikt
-Medestanders/helpers: helpen de hoofdpersoon.
-Bijfiguren: kleinere rol in het verhaal.

Je kunt je verhaal levendiger maken door je in te leven in je personage. Je vertelt immers het meeste over deze persoon en deze persoon gaat een ontwikkeling door. 
Vul de vragenlijst in en houd deze in je achterhoofd bij het schrijven. Zo voorkom je tegenstrijdige info. 
Hoofdpersonen
Uitgewerkt personage:
  • Innerlijk (wat voor iemand is het/karakter)
  • Uiterlijk (hoe ziet hij/zij eruit)
  • Ze hebben een probleem en dus een doel;
  • Ze maken een ontwikkeling door in de loop van het verhaal.

- hoe zien ze eruit?
- wat doen ze of wat doen ze juist niet? 
- wat weet je over hun karakter?
- welke relaties heeft het personage met de andere personen?


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Thema
  • Korte omschrijving: waar gaat het in het verhaal nu ECHT om?
  • Vaak pas aan te wijzen na afloop van het verhaal.
  • Je geeft zelf betekenis (interpreteren).
  • Thema hangt boven alles: vaak komt in het thema alles samen over personages, ruimte, motieven en handelingen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Motieven
  • Het thema wordt ondersteund door motieven;
  • Een motief is een element of gegeven dat herhaaldelijk terugkeert;
  • Een kleiner onderwerp of kenmerk/voorwerp dat past bij het hoofdthema;
  • Bijvoorbeeld: terugkerende kleuren, gedachten, liederen, voorwerpen of gevoelens.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opbouw verhaal
Chronologisch – niet-chronologisch;
Verhaalstructuur:
  • beginsituatie – ontstaan probleem – verslechtering situatie – dieptepunt – langzame verbetering - ontknoping
  • met deze volgorde wordt gespeeld door schrijvers.
Motorisch moment: de gebeurtenis waarin het conflict of probleem ontstaat;
Verhaallijnen: een of meerdere
Afloop: open of gesloten

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Tijd in een verhaal
Tijdskader: tijd waarin het verhaal speelt bijvoorbeeld in de middeleeuwen;
Verteltijd: de tijd waarin je een verhaal leest (10 minuten of 8 blz.);
Vertelde tijd: het tijdsverloop in het verhaal (het verhaal speelt zich af in twee dagen);
Verteltempo o.a.:
  • tijdsverdichting
  • tijdsprong
  • flashbacks en flashforwards

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Tijd
Chronologisch
niet-chronologisch
fabel
sujet
flash-forward (vooruitwijzing)
flash-back
vertelde tijd (tijd die verstrijkt in boek)
verteltijd (aantal bladzijdes of uren lezen)
tijdverdichting (versnelling)
tijdvertraging
historische tijd

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Ruimte
  • Plaats waar de gebeurtenis zich afspeelt;
  • Veel aandacht voor het beschrijven van de ruimte? Dan vaak belangrijk voor het verhaal!
  • Belangen- of symbolische ruimte: ruimte met een figuurlijke betekenis => tussen de ruimte en personages bestaat een betekenisrelatie

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Ruimte
Concreet/geografisch
Sfeer
Symbolisch

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Vertelperspectief en verteller
Vanuit wiens ogen maak je het verhaal mee? Wie vertelt het verhaal?
  
Vier vertelsituaties:
  • De alwetende of auctoriale verteller;
  • De personale verteller of hij/zij-verteller;
  • Ik-verteller.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

De auctoriale of alwetende verteller
  • Vertelt het verhaal van een afstand, geeft commentaar op de gebeurtenissen;
  • Speelt geen rol in de gebeurtenissen, staat buiten de door hem vertelde geschiedenis,
  • Weet alles van de personages: hun doen en laten, ideeën, gevoelens, verleden, heden en toekomst;
  • Vandaar ook wel de naam alwetende verteller.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Ik-verteller/ik-perspectief
Het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
De ik-figuur staat centraal;
Vanuit zijn visie maakt de lezer alles mee;
De lezer weet wat de ik-figuur denkt, doet, voelt;
Vergelijkbaar met de hij/zij-verteller.
Let op! Een ik-verteller is niet altijd te vertrouwen.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Hij/zij-verteller of personaal perspectief
Het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven
De hij/zij-figuur staat centraal.
 Vanuit zijn visie maakt de lezer alles mee.
De lezer weet wat deze figuur denkt, doet, voelt.
Vergelijkbaar met de ik-verteller.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Meervoudige verteller
  • Vanuit meerdere personen geschreven;
  • ik-figuren of hij/zij-figuren;
  • Meerdere visies op de gebeurtenissen - objectiever;
  • Beeld van de gebeurtenissen is vollediger;
  • Betrokken bij meerdere personages.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Het SE Literatuur (35%)
Het schoolexamen literatuur start 
met een individuele voorbereiding van 20 minuten 
van vier à vijf boeken die je docent van jouw leeslijst heeft geselecteerd. 
Let op: je voorbereidingstijd staat niet in je rooster vermeld. 
Zet dus in je agenda dat je eerder in de buurt van het lokaal bent.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Referaat
Je start met de zelfstandige bespreking van de geselecteerde boeken gedurende 10 minuten van het mondeling. 
Er wordt dan gelet op diepgang/niveau/verbanden/ persoonlijk inzicht/literaire kennis. 

Het kan voorkomen dat je docent je referaat onderbreekt 
om tijd en/of niveau te bewaken.   

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Referaat
Natuurlijk betrek je bij de bespreking de items die je in je leesverslag hebt opgenomen (bijvoorbeeld thema, motieven, tijd, ruimte, vertelperspectief, personages, eigen oordeel over het boek, auteursinformatie). Het is niet de bedoeling dat je een samenvatting gaat geven van het boek; bespreek alleen de verhaalkenmerken die relevant zijn. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Vragen
De laatste 10 minuten van het mondeling stelt je docent vragen over de andere boeken van je leeslijst. Op het mondeling mag je geen gebruik maken van aantekeningen. 
Wel ligt je literatuurlijst voor je op tafel.
Het mondeling wordt af- en opgenomen door je docent Nederlands. Het cijfer wordt aan het eind van de SE-week op Somtoday gezet.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions