H.4. Lezen_3vwo

 H.4 Lezen
Tegenargumenten en weerlegging

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 H.4 Lezen
Tegenargumenten en weerlegging

Slide 1 - Slide

Doel van de les

Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging

Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 2 - Slide

Tekst 1. Slim studeren
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
studeren
B
internet
C
online onderwijs
D
aangepast onderwijs

Slide 3 - Quiz

Opdracht 1. Tekst 'Slim studeren'
Antwoorden:

1.  online onderwijs
2. De opgang van online onderwijs is een prima ontwikkeling.


Slide 4 - Slide

Opdracht 1. Tekst 'Slim studeren'
Antwoorden:
3 .


De opgang van online onderwijs is een prima ontwikkeling.
Het college online-concept past heel goed bij onze manier van leren.
We leren niet-lineair.
We leren gefrag-menteerd.
 We zijn gebaat bij gedurige herhaling.

Slide 5 - Slide

Opdracht 1. Tekst 'Slim studeren'
4.  Sommige studenten zullen de colleges nu alleen nog maar via het internet volgen en helemaal niet meer naar de collegezalen komen .
5.  We hoeven daar niet bang voor te zijn.
6.  (1) Er is een heel belangrijke reden om fysiek aanwezig te zijn op de campus: het voordeel van het directe contact met medestudenten.
(2) De universiteit kent nog vele andere onderwijsvormen, zoals kleinschalige bijeenkomsten waarbij de nadruk ligt op de interactie tussen studenten onderling of met de docent.

Slide 6 - Slide

Tegenargument en weerlegging

Overtuigen?  Door argumenten voor het standpunt aan te voeren. 


Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door mogelijke tegenargumenten te ontkrachten. We noemen het een weerlegging wanneer de schrijver aantoont dat de tegenargumenten niet kloppen.

Slide 7 - Slide

Tegenargument en weerlegging
Bijvoorbeeld: 
Ik vind dat de gemeente een goede manier van afvalscheiding heeft ingevoerd. (standpunt) 
Afgelopen jaar is daardoor maar liefst 61% meer afval op milieuvriendelijke wijze verwerkt. (argument voor) 

Slide 8 - Slide

Tegenargument en weerlegging
Bijvoorbeeld: 
Daar staat tegenover dat het afvalscheidingssysteem te ingewikkeld is geworden met voor ieder huishouden een groente-, fruit- en tuinafvalcontainer met een groene deksel, een papiercontainer met een blauwe deksel, een plasticcontainer met een oranje deksel, en een textiel-, een glas- en een restafvalcontainer in de buurt. (argument tegen) 

Slide 9 - Slide

Tegenargument en weerlegging
Bijvoorbeeld: 
Uit onderzoeken in andere gemeenten in Brabant die met dit systeem werken, blijkt echter dat burgers heel snel wennen aan deze nieuwe manier van afvalscheiding. (weerlegging)

Slide 10 - Slide

Signaalwoorden

Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 11 - Slide

Signaalwoorden

Een tegenargument herken je aan dezelfde signaalwoorden als die waaraan je argumenten herkent: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.

Slide 12 - Slide

Signaalwoorden

Een tegenargument en een weerlegging worden vaak voorafgegaan door signaalwoorden die een tegenstellend verband aangeven:
daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, (aan de ene kant …) aan de andere kant, daar staat tegenover dat.

Slide 13 - Slide

Weerlegging ..nog een x dan ;)

Een argument dat laat zien dat een (tegen)argument zwak of onwaar is noemen we dus een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 14 - Slide

Opdracht 2. Tekst 2. (blz. 140-141)
Lees tekst 2 oriënterend.

Slide 15 - Slide

Tekst 2. Discussie om DNA
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
misdaden oplossen m.b.v. DNA
B
schending van de privacy
C
DNA-bank preventieve werking
D
verplichte afname van DNA (voor alle Nederlanders)

Slide 16 - Quiz

Opdracht 2. Tekst 2
Maak vraag 2 t/m 17.

Slide 17 - Slide

Opdracht
Bekijk het volgende fragment. Noteer deze vragen (en daarna ook de antwoorden) in je schrift of in een word document.

Wat is zijn standpunt?
Welke argumenten geeft hij?
Zijn dit feitelijke argumenten of waarderende argumenten?
Geeft hij ook tegenargumenten? En hoe weerlegt hij deze?

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

HUISWERK 
Vrijdag 15 januari

Hoofdstuk 4. Lezen.
Maak opdracht 2 (blz. 140) af. Noteer de antwoorden in je schrift.

Slide 20 - Slide