EHBO BSM Havo 4

BSM EHBO
1 / 46
next
Slide 1: Slide
Lichamelijke opvoedingMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

BSM EHBO

Slide 1 - Slide

Waar staat EHBO voor?

Slide 2 - Open question

Waar denk jij aan bij EHBO?

Slide 3 - Mind map

Doelen
- Je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met EHBO.
- Je kent de basisregels bij het verlenen van EHBO.
- Je hebt kennis gemaakt met de rautekgreep, stabiele zijligging, het beoordelen van de ademhaling, reanimeren. 
- Je weet welke blessures aan het skelet er zijn en weet welke hulp je kunt verlenen. 
- Je kent de ICE regel

Slide 4 - Slide

De belangrijke stappen:
1. Let op gevaar.
2. Ga na wat er is gebeurd en daarna wat het slachtoffer mankeert.
3. Stel het slachtoffer gerust en zorg voor beschutting.
4. Zorg voor professionele hulp.
5. Help het slachtoffer op de plaats waar hij ligt of zit.

Slide 5 - Slide

1. Let op gevaar
Tijdens het verlenen van eerste hulp is het belangrijk dat je eerst let op mogelijke gevaren voor jezelf, voor het slachtoffer en voor omstanders.

Hierbij kun je denken aan de volgende maatregelen:
- Uitschakelen van elektriciteit;
- Uitzetten van de motor van de auto.
- Omleiden van verkeer
- Blussen van een beginnende brand.

Slide 6 - Slide

Verplaatsen uit een gevaarlijke situatie
Het kan voorkomen dat je het slachtoffer moet verplaatsen om hem (en jezelf) uit een gevaarlijke situatie te halen.

 Let op: verleen geen hulp als je jezelf daardoor in gevaar brengt; bel dan alleen 112.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Oefenen met een klasgenoot
Rautekgreep
- Duimen over de arm
- Tillen vanuit de knieën. 

Slide 9 - Slide

Welke van deze punten is geen reden om een slachtoffer te verplaatsen?
A
Instortingsgevaar
B
Brand
C
Beschutting tegen weersinvloeden is op de plaats zelf niet mogelijk
D
Ongemakkelijke houding van slachtoffer

Slide 10 - Quiz

De Rautekgreep pas je toe wanneer het slachtoffer niet kan lopen of hinkelen.

Stelling: Als het slachtoffer nog kan hinkelen, loop je mee aan de kant van het letsel.
A
De stelling is juist
B
De stelling is onjuist

Slide 11 - Quiz

2. Ga na wat er is gebeurd
Observeer de situatie en probeer te achterhalen wat er is gebeurd. Kijk naar het slachtoffer: is er sprake van bewusteloosheid, ademhalingsproblemen, bloeding, of andere verwondingen?

- Bewustzijn: Spreek het slachtoffer aan. Vraag bijvoorbeeld: “Hoe gaat het met u?” of “Kunt u me horen?”. Als er geen reactie is, controleer of het slachtoffer bewusteloos is.
- Ademhaling: Kijk of de borstkas op en neer gaat en luister naar ademgeluiden. Als het slachtoffer niet ademt, is reanimatie nodig.
- Bloedingen: Controleer op zichtbare wonden of ernstige bloedingen.
- Pijn en klachten: Vraag aan een bij bewustzijn zijnde slachtoffer waar de pijn zit of wat er precies is gebeurd.

Slide 12 - Slide

3. Omgang met het slachtoffer
Na een ongeluk of bij plotselinge ziekteklachten is het slachtoffer vaak geschrokken, angstig of in paniek en soms ook geprikkeld of agressief. Hij heeft iemand nodig die hem helpt en geruststelt. 

Je kunt een slachtoffer geruststellen door:
- Ervoor te zorgen dat hij je kan zien, bijvoorbeeld door te knielen;
- Door op rustige toon, duidelijk en begrijpbaar met hem te praten, ook als je denkt dat hij niet bij bewustzijn is. Mogelijk kan hij je wel horen;


Slide 13 - Slide

4. Zorg voor professionele hulp 
Wanneer 112 bellen?
-  Bij een ernstig en/of verkeersbelemmerend ongeval.
 - Bij levensbedreigende situaties

Slide 14 - Slide

112, wat zeg je aan de telefoon?
- Vraag bij voorkeur aan een omstander om 112 te bellen, zodat je zelf met de hulpverlening kunt beginnen.
- Zet (als dit kan) tijdens het bellen met 112 je telefoon op de luidspreker. Dan kan de centralist van de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) je zo nodig instructies geven voor jouw handelen. Zorg er dus voor dat je weet hoe je jouw telefoon op de luidspreker kunt zetten.

Slide 15 - Slide

5. Help het slachtoffer op de plaats waar hij ligt of zit.
 Bijvoorbeeld:
Geen ademhaling → begin direct met reanimatie.
Ernstige bloedingen → probeer het bloeden te stoppen.
Bewusteloosheid → leg het slachtoffer in de stabiele zijligging, mits er geen aanwijzingen zijn voor rug- of nekletsel.

Slide 16 - Slide

Controleren slachtoffer
De drie dingen die je controleert bij eerste hulp zijn:
1. Bewustzijn

2. Ademhaling

3. Circulatie

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Beoordelen van het bewustzijn
 Benader het slachtoffer in zijn gezichtsveld, Vraag op een luide toon bijvoorbeeld ‘Gaat het?’ en schud tevens voorzichtig aan de schouders.
Er zijn drie reacties mogelijk:
 1. Iemand is goed bij bewustzijn, ook wel ALERT genoemd, wanneer: hij goed wakker is en op zijn omgeving reageert. 

2 Niet-alert, Iemand is bij bewustzijn, maar NIET-ALERT, wanneer:
hij verward, sloom, suf, niet goed wakker is. 
Bel 112 bij sufheid. 

3. Iemand is BEWUSTELOOS, wanneer: hij niet reageert op aanspreken en schudden aan de schouders
hij onderuit gezakt/scheef zit of ligt.  
Bell 112 en haal de aed

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Braken bij rugligging
 Wanneer iemand op de rug ligt, kan hij stikken als hij moet braken of als hij veel bloed in de mond heeft. Je kunt dat horen aan de ademhaling. Je moet het slachtoffer snel op de zij draaien om stikken te voorkomen.
Maak zo mogelijk de mond(holte) schoon voor het terugdraaien.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Oefen de stabiele zijligging met een klasgenoot.

Slide 23 - Slide

Iemand die niet-alert is, reageert
A
niet op aanspreken en aanschudden.
B
adequaat op vragen
C
verward, is suf en sloom of lijkt diep in gedachten verzonken

Slide 24 - Quiz

Om de ademhaling te beoordelen wordt een bewusteloos slachtoffer op de rug gedraaid.

Stelling: Bij twijfel aan een normale ademhaling mag ook een ongevalsslachtoffer voorzichtig op de rug worden gedraaid.
A
Deze stelling is correct.
B
Deze stelling is niet-correct.

Slide 25 - Quiz

Op straat zie je iemand bewegingsloos liggen. Wat doe je vervolgens?

A
Je controleert of je veilig hulp kunt verlenen.
B
Je vraagt aan omstanders wat er is gebeurd.
C
Je laat 112 bellen en een AED halen.
D
Je spreekt hem aan en schudt aan zijn schouders.

Slide 26 - Quiz

Waarom draai je iemand van de buik op de rug?
A
Het slachtoffer kan op de rug beter braken dan op de buik.
B
Dan kun je goed de ademhaling beoordelen
C
Het slachtoffer ademt dan gemakkelijker.
D
Je kunt dan beter zien of hij bij bewustzijn is of niet.

Slide 27 - Quiz

Wanneer een bewusteloos slachtoffer snakkende adembewegingen maakt en er af en toe een luchtstroom voelbaar is bij de mond is er sprake van een
A
normale ademhaling
B
niet normale ademhaling

Slide 28 - Quiz

Reanimatie
Start borstcompressies
Leg de hiel van één hand in het midden van de borstkas (onderkant borstbeen). Plaats de andere hand er bovenop en houd je armen gestrekt.
Frequentie: Druk 100-120 keer per minuut (ritme van bijvoorbeeld Staying Alive).
Diepte: Druk ongeveer 5-6 cm diep bij een volwassene en laat de borstkas volledig terugveren na elke compressie.
Continuïteit: Stop niet met compressies totdat een AED is aangesloten of professionele hulp arriveert. Mond-op-mondbeademing (indien mogelijk)
Open de luchtweg: Kantel het hoofd licht naar achteren en til de kin omhoog.
Knijp de neus dicht, plaats je mond stevig over die van het slachtoffer, en blaas langzaam lucht in totdat de borstkas omhoog komt.
Doe dit 2 keer, afgewisseld met 30 borstcompressies.
Kun je geen mond-op-mondbeademing geven? Doe dan alleen borstcompressies.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Luchtwegbelemmering
 Kinderen steken van alles in de mond, zoals pinda’s, knopen, pepermuntjes, klein speelgoed of knoopcelbatterijen.
Deze kleine voorwerpen kunnen de luchtweg afsluiten. Kijk altijd eerst in de mond om een aanwezig voorwerp eruit te halen. 


Slide 31 - Slide

Inwendige luchtwegbelemmering
 Benauwdheid kan ook ontstaan doordat het slachtoffer zich verslikt in voedsel of in een voorwerp. Bij verslikken stel je eerst vast of het slachtoffer wel of niet duidelijk hoorbaar (effectief) hoest.

Niet-Effectief hoesten: Wat doe je?
Laat 112 bellen. Als je alleen bent, bel je 112 na de buik-/borststoten. Geef 5 rugslagen.


Slide 32 - Slide

Rugslagen en buikstoten
Wissel 5 rugslagen en 5 buikstoten met elkaar af als het voorwerp nog niet is losgekomen. Probeer met elke beweging het voorwerp los te krijgen.
Stop direct als de luchtwegbelemmering is opgeheven. 

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Uitwendige luchtwegbelemmeringen moet je zo snel mogelijk weghalen.
Wat leidt niet tot uitwendige luchtwegbelemmering?
A
Een in een roltrap vastzittende sjaal
B
Een plastic zak over het hoofd
C
Een knoopcelbatterij in de keel
D
Een touwtje om de nek

Slide 35 - Quiz

Actief bloedverlies
 Bij hevig bloedverlies geef je direct druk op de wond.
Bij matig bloedverlies besteed je eerst aandacht aan het bewustzijn en de ademhaling. 
Terwijl daar bij levensbedreigend bloedverlies geen tijd voor is, besteed je bij andere actieve bloedingen aandacht aan goede wondzorg. Dit betekent zo nodig schoonspoelen en steriel verband op de wond leggen.

Slide 36 - Slide

Wat doe je bij een shock?
Wat doe je?
- Laat 112 bellen. Als je alleen bent, bel je zelf 112.
 - Help het slachtoffer om te gaan liggen. Hij moet zich daarbij niet inspannen.
Laat hem bij voorkeur op zijn rug liggen, maar als hij dat prettiger vindt mag hij ook op de zij liggen (vaak met opgetrokken knieën).
- Laat een zwanger slachtoffer niet plat op de rug liggen bij shock. Leg haar bij voorkeur op de linkerzij.
-  Bescherm het slachtoffer met dekens tegen afkoelen. Voorkom dat hij rilt.
- Rillen kost veel energie. Al zijn energie is nodig voor de zuurstofvoorziening van hart, longen en hersenen.
 - Warm het slachtoffer niet actief op.
Geef hem bijvoorbeeld geen kruik. Uitwendige warmte kan de doorbloeding van de huid weer op gang brengen waardoor er minder bloed beschikbaar is voor hart, longen en hersenen. 
 - Laat het slachtoffer niet drinken of eten.
Bij shock blijft het vocht langer in de maag door verminderde werking van het spijsverteringskanaal. Hierdoor kan het slachtoffer gaan braken.

Slide 37 - Slide

Levensbedreigend bloedverlies
 Bij levensbedreigend bloedverlies spuit of stroomt bloed uit de wond. Bloed verzamelt zich in een plas op de grond en/of doordrenkt kleding of gazen. Het slachtoffer raakt snel verward of bewusteloos (shock).
Bel 112.
Druk de wond zo goed mogelijk dicht. Druk bij voorkeur met 2 handen en een stuk textiel of verband en maak daarbij gebruik van je lichaamsgewicht.
Gebruik elk ander hulpmiddel op de wond als je geen handschoenen of verbandmateriaal hebt (handdoek, theedoek, kleding, plastic zak of desnoods je blote hand).
 Breng daarna verband aan op of in de plaats van het levensbedreigend bloedverlies (opstoppen van de wond). Gebruik hiervoor zo nodig een (schone) doek/kledingstuk.

Slide 38 - Slide

EHBO bij een huidwond
- Kleine schaafwond spoelen met schoon lauw water en aan de lucht op laten drogen, niks erop.
 
- Op een grote schaafwond  geen pleister, gebruik een steriel kompres of een snelverband

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

Wat doe je als het niet veilig is voor jezelf om hulp te verlenen?
A
Je vraagt een omstander om te helpen
B
Je belt 112 en houdt verder afstand.
C
Je gaat toch helpen, ook al word je dan zelf slachtoffer.
D
Je gaat naar huis.

Slide 41 - Quiz

ICE regel
Koelen: Vermindert bloedstroom en er treedt minder vocht en bloed uit, zodat de zwelling beperkt blijft. Het koelen moet tussen de 10-20 minuten duren. 

- Immoboliseren: Beperk de beweging van het geblesseerde lichaamsdeel om verdere schade te voorkomen.

- Compressie: Vervolgens geef je druk op het getroffen lichaamsdeel. Dit geeft een remmende werking op de zwelling en zorgt voor stevigheid.

- Elevatie: Het getroffen lichaamsdeel leg je omhoog, zodat het hoger ligt dan het hart. = minder vocht

Slide 42 - Slide

Benoem de 5 basisstappen van EHBO.

Slide 43 - Open question

Vervoeren/verplaatsen. Hoe en waarom?

Slide 44 - Mind map

Wanneer ga je reanimeren?

Slide 45 - Mind map

Wanneer een waarom een stabiele zijligging?

Slide 46 - Mind map