4BK H3 Producten

• Economie & Ondernemen
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 4

Welkom

Toets H2!

Ga in je online omgeving naar Test je kennis en maak de oefentoets van H2 Retailformule

H3 Producten

INLEIDING

Wat gaat een retailer verkopen? Dit staat centraal in dit hoofdstuk.

Doel

Na dit hoofdstuk heb je inzicht in:

Het assortiment.

De indeling van het assortiment.

De verschillende merken in een assortiment.

Wat weet je nog van H2 Retail?

Wat is een assortiment?

Assortiment

Het assortiment is het geheel aan producten dat een winkel verkoopt.

De samenstelling van het assortiment hangt van verschillende factoren af.

Welke hoort daar niet bij?

1. Of er eigen merken verkocht worden.
2. De prijsklasse van de producten
3. Welke producten basisbehoeften zijn
4. Wat voor soort zaak het is (speciaalz/warenhuis)

Wat is consumptieverwantschap?

1. Consumenten zijn verwanten van winkel
2. Verband tussen verschillende producten

Consumptieverwantschap

Vaak is er sprake van een bepaald verband tussen de verschillende producten.

 Je noemt dit consumptieverwantschap.

Bij speciaalzaken hebben de producten in het assortiment een hoge consumptieverwantschap.

Bij een discounter zoals Action hebben de

producten in het assortiment een

lage consumptieverwantschap.

Wat is een productgroep?

Assortiment

Het assortiment is het geheel aan producten dat een winkel verkoopt.

Productgroep

Een assortiment bestaat meestal uit

Verschillende productgroepen.

Productgroep

• Een verzameling van soortgelijke producten

Breed of smal assortiment:

Diep of ondiep assortiment:

Hoog of laag assortiment:

Consistent of inconsistent assortiment:

Lang of kort assortiment:

 het aantal productgroepen in het assortiment

 het aantal producten per productgroep

het prijsniveau van het assortiment

 de samenhang van de producten in het assortiment

het aantal producten in het assortiment

Begrippen
welke hoort er niet bij?

1. Convenience goods
2. Shopping goods
3. Random goods
4. Speciality goods

Soorten goederen

Convenience goods

Shopping goods

Speciality goods

dagelijkse goederen.

goederen die je minder vaak koopt, je wilt,nadenken voordat je koopt.

goederen waarvoor je moeite doet om te kopen, eze koop je maar zelden.

Kern- en randassortiment

20% van al je goederen zorgt voor 80% van je omzet

Kern- en randassortiment:

Kernassortiment

- ben je herkenbaar voor de klant.

-: standaard in de winkel

Randassortiment

-: hiermee kun je nogal eens wisselen

Waarom? 

Om de winstmarge te verhogen

Om het imago (beeld wat de klanten van het bedrijf hebben) te veranderen

Om de concurrentiepositie te verbeteren

Omdat er nieuwe producten op de markt komen

Om de winstmarge te verhogen
Om het imago (beeld wat de klanten van het bedrijf hebben) te veranderen
Om de concurrentiepositie te verbeteren

1. Om winstmarge te verhogen
2. Om de klanten uit te dagen
3. Om het imago te veranderen
4. Om de concurentiepos. te verbeteren

Wat zijn impulsgoederen/ aankopen?

1. spullen kopen omdat je ze nodig hebt
2. spullen kopen waar je lang over nagedacht hebt.
3. spullen kopen die eigenlijk niet nodig hebt
4. spullen kopen waar je NIET lang over nadenkt

Wat zijn rage-producten?

1. Producten die in de mode/ populair zijn
2. Producten die je boos maken.
3. Producten die al heel lang bestaan.
4. Producten die je blij maken.

Welke zinnen kloppen over:
trendproducten

1. Een product dat kort populair is
2. Een product dat past bij een trend
3. Een product dat langere tijd blijft bestaan
4. Een product dat past bij een rage

Wat zijn follow-up producten

1. Producten die je moet opvolgen
2. Producten die bij elkaar horen
3. Producten die je niet kunt terugbrengen
4. Producten die je niet los van elkaar kunt gebruiken

Wat zijn complementaire goederen?

1. Producten die niet zonder elkaar kunt gebruiken
2. Producten die je meestal met elkaar gebruikt

Wat zijn concurerende producten?

1. producten die andere kunnen vervangen
2. producten van de concurent

Aan de slag:

Maken: 

Opdrachten van paragr. 3.1 t/m 3.3

&

Praktijkopdrachten 3.1 en 3.2

Klaar?

Invullen begrippenlijst blz. 97 en 98

Terugblik

Noem drie dingen die je vandaag hebt geleerd.

Noem twee dingen waar je nog meer van wilt weten/ niet duidelijk waren.

Hoe was je inzet?

😒🙁😐🙂😃

Welke kwaliteiten heb je vandaag ingezet?

Waar ben je trots op?

Wat zou je de volgende les anders doen?