Impulsoverdracht


Herhaling
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieSecundair onderwijs

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


Herhaling

Slide 1 - Slide

Welke vakterm hoort bij de onderstaande omschrijving?

Het proces waarbij een elektrisch signaal over de volledige lengte van een axon wordt geleid naar de eindknopjes.

Slide 2 - Open question

Noteer de 3 fasen van de impulsgeleiding in volgorde.

Slide 3 - Open question

Wat gebeurt er tijdens de rustfase van een neuron?
A
Er worden impulsen doorgestuurd.
B
Receptoren nemen prikkels waar.
C
De ionenverdeling is gelijk.
D
Er worden geen impulsen doorgestuurd.

Slide 4 - Quiz

Wat is de lading van de binnenzijde van het celmembraan in de rustfase?
A
positief
B
negatief
C
neutraal

Slide 5 - Quiz

Tijdens de rustfase is de binnenzijde van het celmembraan negatief geladen ten opzichte van de buitenzijde. Dat ladingsverschil noemen we de:
A
actiepotentiaal
B
depolarisatie
C
rustpotentiaal
D
repolarisatie

Slide 6 - Quiz

Wat gebeurt er wanneer een prikkel inwerkt op een receptor van een zenuwcel?
A
De zenuwcel gaat van de rustfase naar de actiefase.
B
Er gebeurt niets.
C
De zenuwcel gaat van de actiefase naar de rustfase.
D
Het actiepotentiaal stopt.

Slide 7 - Quiz

Welke deeltjes bewegen naar binnen tijdens depolarisatie?
A
negatief geladen deeltjes
B
neutraal geladen deeltjes
C
positief geladen deeltjes
D
alle soorten deeltjes

Slide 8 - Quiz

Wat ontstaat er als het ladingsverschil groot genoeg is?
A
een receptor
B
een impulsgeleiding
C
een rustpotentiaal
D
een zenuwimpuls

Slide 9 - Quiz

Wat is het actiepotentiaal?
A
Het rustpotentiaal van een zenuwcel.
B
Het openen van kanalen in het celmembraan.
C
Het ladingsverschil dat een impuls veroorzaakt.
D
Het proces van depolarisatie.

Slide 10 - Quiz

Wat gebeurt er met de binnenkant van de cel tijdens repolarisatie?
A
De binnenkant van het celmembraan wordt positief.
B
De binnenkant van het celmembraan blijft gelijk.
C
De binnenkant van het celmembraan wordt neutraal.
D
De binnenkant van het celmembraan wordt negatief.

Slide 11 - Quiz

Wat is het resultaat van de herstelfase?
A
De cel is weer in staat om een nieuwe impuls door te sturen.
B
De cel verliest zijn lading.
C
De cel kan geen nieuwe impuls doorsturen.
D
De cel stopt met functioneren.

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is de impulsoverdracht?
A
De opname van impulsen door de dendrieten.
B
Het doorgeven van impulsen van het ene neuron naar het volgende.
C
Het afbreken van impulsen in een synaps.
D
Het verplaatsen van impulsen binnen één neuron.

Slide 17 - Quiz

Waar vindt de impulsoverdracht plaats tussen twee neuronen?
A
Van de dendrieten van neuron A naar de eindknopjes van neuron B.
B
Van het cellichaam van neuron A naar de dendrieten van neuron B.
C
Van de axon van neuron B naar de dendrieten van neuron A.
D
Van de eindknopjes van neuron A naar de dendrieten van neuron B.

Slide 18 - Quiz

Wat is een synaps?
A
Het cellichaam van een neuron.
B
Een neurotransmitter in de synaptische spleet.
C
De overgangsplaats tussen twee neuronen.
D
Een type neuron dat impulsen doorgeeft.

Slide 19 - Quiz

Wat is de synaptische spleet?
A
De ruimte in de celkern van een neuron.
B
Een kanaal binnen de axon.
C
Een type neurotransmitter.
D
Een smalle ruimte tussen neuronen.

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Wat gebeurt er in de synaps met een elektrisch signaal?
A
Het elektrisch signaal wordt versterkt.
B
Het elektrisch signaal wordt omgezet in een chemisch signaal.
C
Het elektrisch signaal wordt direct doorgestuurd naar de volgende neuron.
D
Het elektrisch signaal wordt genegeerd.

Slide 22 - Quiz

Waar bevinden neurotransmitters zich in een neuron?
A
In de celkern.
B
In de myelineschede.
C
In de dendrieten.
D
In synaptische blaasjes in de eindknopjes van het axon.

Slide 23 - Quiz

Wat is de rol van neurotransmitters?
A
Ze zijn verantwoordelijk voor de communicatie tussen neuronen.
B
Ze zorgen voor de opslag van energie in neuronen.
C
Ze beschermen neuronen tegen schade.
D
Ze verhogen de temperatuur van het neuron.

Slide 24 - Quiz

Wat is de functie van de synaptische blaasjes?
A
Ze dienen als energiebron voor het neuron.
B
Ze slaan neurotransmitters op totdat ze vrijgegeven worden in de synaptische spleet.
C
Ze transporteren voedingsstoffen naar de celkern.
D
Ze helpen bij de vernieuwing van zenuwcellen.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Plaats de stappen van de impulsoverdracht in de juiste volgorde.

1. Binding veroorzaakt ladingsverandering + start nieuwe elektrische impuls.
2. Binding neurotransmitter aan specifieke membraanreceptoren volgende neuron.
3. Impuls bereikt de eindknopjes van een axon.
4. Neurotransmitter komt vrij uit de synaptische blaasjes en belandt in de synaptische spleet.

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

In welke richting verloopt de impulsoverdracht tussen twee neuronen?
A
Van de eindknopjes van neuron 1 naar de dendrieten van neuron 2.
B
Van de dendrieten van neuron 1 naar de eindknopjes van neuron 1.
C
Van de synaptische spleet naar het axon.
D
Van het axon naar het cellichaam.

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide