Lesson 3.2 12 jan

 Today
  • Aantal fouten PW
  • Work on homework exercises
  • Explain grammar: present perfect
       -  Practice in LessonUp
  • Deadline project: 15 January
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 Today
  • Aantal fouten PW
  • Work on homework exercises
  • Explain grammar: present perfect
       -  Practice in LessonUp
  • Deadline project: 15 January

Slide 1 - Slide

Deadline
  • Maandag 15 januari 23:59
  •  www.wetransfer.com
  • m.ruijgh@augustinianum.nl
  • Zet je groepsleden in het bericht!
  • Ingevuld boekje inleveren
    in de les

Slide 2 - Slide

Please take
your notebook in
front of you

Slide 3 - Slide

Past simple 
Vorm:

1. Werkwoord + -ed
2. Onregelmatig werkwoord (2e uit het rijtje)

Gebruik:
Iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen
Columbus discovered America in 1492.
They went to the park yesterday.

Slide 4 - Slide

Past simple 
Tijdsbepalingen / signaalwoorden:

gisteren
... geleden (twee uur geleden)
vorige ... (vorige week)

Slide 5 - Slide

Present perfect
Vorm:

Has / have + voltooid deelwoord 
(werkwoord + ed / onregelmatig werkwoord 3e rijtje)
Gebruik:
1. Iets is in het verleden begonnen en nu nog aan de gang

Ik woon sinds 2005 in Eindhoven.  >  I have lived in Eindhoven since 2005.

Slide 6 - Slide

Present perfect
2. Iets is in het verleden gebeurd, maar het is niet belangrijk of duidelijk wanneer. GEEN tijdsbepaling in de zin.
3. Iets is in het verleden gebeurd en dit heeft nu (nog) gevolgen

Ik heb mijn been gebroken, dus ik kan niet dansen. >
I have broken my leg, so I can't dance.


Hij heeft haar ten huwelijk gevraagd.  >  He has asked her to marry him.

Iemand heeft haar bedreigd.  >  Someone has threatened her.

Slide 7 - Slide

Present perfect
Tijdsbepalingen / signaalwoorden:

since
yet
just
already
for
never
ever

Slide 8 - Slide

past simple vs present perfect
Meg heeft vorig jaar twee marathons gelopen.  >  Meg ran two marathons last year.
Meg heeft twee marathons gelopen.  >  Meg has run two marathons.
Ik ben gisteren mijn sleutels kwijtgeraakt.  >  I lost my keys yesterday.
Ik ben mijn sleutels kwijtgeraakt.  >  I have lost my keys.

Slide 9 - Slide

Emily and Molly ...... (know) each other for 10 years now.
A
have known
B
has known
C
knew

Slide 10 - Quiz

Last year we ...... (go) to Spain.
A
gone
B
has gone
C
have gone
D
went

Slide 11 - Quiz

We really ...... (enjoy) the game last Sunday.
A
enjoyed
B
have enjoyed
C
has enjoyed

Slide 12 - Quiz

They ...... (clean) the car. It looks new again.
A
cleaned
B
has cleaned
C
have cleaned

Slide 13 - Quiz

He ...... (live) in Scotland for 3 years now.
A
lived
B
has lived
C
have lived

Slide 14 - Quiz

I ...... (trip) over my shoelaces and now my knee is grazed.
A
tripped
B
has tripped
C
have tripped

Slide 15 - Quiz

We ...... (move) to a new house last year.
A
moved
B
has moved
C
have moved

Slide 16 - Quiz

They ...... (already / pack) their backpacks.
A
already packed
B
already have packed
C
has already packed
D
have already packed

Slide 17 - Quiz

Do the exercises
Work on exercises
Finished?
-  Work on the project
-  Study: Vocabulary 3.1 (page 194)
Do: Exercise 1 & 2 (GB page 6-7)
Do: Exercise 6 & 7 (page 94)

Slide 18 - Slide

Reflexive pronouns
myself
yourself
himself
herself
itself
ourselves
yourselves
themselves
Om aan te geven dat het onderwerp van de zin zelf iets doet.

Slide 19 - Slide