Grote H5 Quiz

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst
1 / 18
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst

Slide 1 - Quiz

Wat is afzet?
A
De hoeveelheid verkochte producten
B
Een ander woord voor consument
C
De prijs van een verkocht product
D
Iemand die de bus uitstapt

Slide 2 - Quiz

De verkoopprijs is de verkoopprijs zonder btw.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Wat is de brutowinstopslag?
A
De inkoopprijs.
B
Het verlies.
C
Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt.
D
Het hele bedrag dat de klant moet betalen voor het product.

Slide 4 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een abstracte markt?
A
Supermarkt
B
Huizennmarkt
C
Rommelmarkt
D
Bloemenveiling

Slide 5 - Quiz

Wat is MARKETING?
A
Alles wat een bedrijf onderneemt om meer te verkopen.
B
Instrumenten die je gebruikt op de verkoopmarkt.
C
Een methode om de winst te vergroten.
D
Een engels woord voor winkel.

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een concrete markt?
A
De huizenmarkt
B
De supermarkt
C
Oliemarkt

Slide 7 - Quiz

Vraag of aanbod? In de supermarktfolder staan veel producten voor een lage prijs.

A
Vraag
B
Aanbod

Slide 8 - Quiz

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Omzet
D
Omzet x Verkoopprijs

Slide 9 - Quiz

is de Consumentenprijs inclusief btw of exclusief btw?
A
inclusief
B
exclusief

Slide 10 - Quiz

Inkoopwaarde =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x consumentenprijs
D
omzet : afzet

Slide 11 - Quiz

Wat zijn geen bedrijfskosten ?
A
Huur
B
Benzine van de bedrijfsauto
C
Omzet
D
Loon van de medewerkers

Slide 12 - Quiz

Stel, je omzet is €3000, je brutowinst is €2000 en je bedrijfskosten zijn € 500. Hoeveel bedraagt je nettowinst?
A
€ 500
B
€ 1.000
C
€ 1.500
D
€ 3.000

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Thomas heeft een fietsenzaak. Deze week verkoopt hij 33 fietsen. De gemiddeld verkoopprijs van een fiets is € 690. Wat is de omzet van deze week?
A
33 fietsen
B
€ 690
C
€ 22.770
D
€ 20,91

Slide 15 - Quiz

Joachim rekent voor een fiets een verkoopprijs van € 520. De BTW is 21%. Wat wordt de consumentenprijs?
A
€ 541
B
€ 499
C
€ 629,20
D
€ 429,75

Slide 16 - Quiz

Je verkoopt kerstbomen voor € 27,50 per stuk. Je omzet is € 2365. Wat is je afzet?
A
86 stuks
B
€ 27,50
C
dat kun je niet berekenen
D
65.038 stuks

Slide 17 - Quiz

Met de verkoop van computergames heb je een omzet van € 5.320 behaald. De inkoopwaarde was € 2.590. Hoeveel is de brutowinst?
A
€ 7.910
B
€ 2.730
C
€ 205,41
D
die kun je niet berekenen...

Slide 18 - Quiz