Taal: bedrijvende en lijdende zin

Taal: blok 4 week 2 les 7
De bedrijvende en lijdende zin
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taal: blok 4 week 2 les 7
De bedrijvende en lijdende zin

Slide 1 - Slide

Spelregels en verwachtingen

Slide 2 - Slide

Wat heb je tijdens de vorige les taal geleerd?

Slide 3 - Mind map

Lesdoel en lesverloop

Slide 4 - Slide

Twee soorten zinnen
Bedrijvende zin


Lijdende zin
Onderwerp is actief en voert de handeling van het gezegde uit.
Het onderwerp in deze zin is NIET actief.

Slide 5 - Slide

Twee soorten zinnen
Bedrijvende zin
"Ibrahim kopt de bal."

Lijdende zin
"De bal wordt gekopt door Ibrahim."
Onderwerp is actief en voert de handeling van het gezegde uit.
Het onderwerp in deze zin is NIET actief.

Slide 6 - Slide

Twee soorten zinnen
Bedrijvende zin
"Karin koopt de appel."

Lijdende zin
"De appel wordt gekocht door Karin."
Onderwerp is actief en voert de handeling van het gezegde uit.
Het onderwerp in deze zin is NIET actief.

Slide 7 - Slide

"Karel drinkt een flesje water."
A
Bedrijvende zin
B
Lijdende zin

Slide 8 - Quiz

"Een flesje water wordt gedronken door Karel."
A
Bedrijvende zin
B
Lijdende zin

Slide 9 - Quiz

Valt je iets op aan onderstaande zinnen?
"Karel drinkt een flesje water."
"Een flesje water wordt gedronken door Karel."

Slide 10 - Open question

Bedrijvende zin naar lijdende zin
1. Maak van persoonsvorm een voltooid deelwoord en gebruik hulpwerkwoord 'worden'. 
2. Lijdend voorwerp van bedrijvende zin wordt het onderwerp in de lijdende zin.
3. Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter 'door' te staan in de lijdende zin.

Slide 11 - Slide

Bedrijvende zin naar lijdende zin
"Lisa schrijft een brief".
1. Maak van persoonsvorm een voltooid deelwoord en gebruik hulpwerkwoord 'worden'. 
schrijft - wordt geschreven
2. Lijdend voorwerp van bedrijvende zin wordt het onderwerp in de lijdende zin.
3. Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter 'door' te staan in de lijdende zin.

Slide 12 - Slide

Bedrijvende zin naar lijdende zin
"Lisa schrijft een brief".
1. Maak van persoonsvorm een voltooid deelwoord en gebruik hulpwerkwoord 'worden'. 
2. Lijdend voorwerp van bedrijvende zin wordt het onderwerp in de lijdende zin.
een brief
3. Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter 'door' te staan in de lijdende zin.

Slide 13 - Slide

Bedrijvende zin naar lijdende zin
"Lisa schrijft een brief".
1. Maak van persoonsvorm een voltooid deelwoord en gebruik hulpwerkwoord 'worden'. 
2. Lijdend voorwerp van bedrijvende zin wordt het onderwerp in de lijdende zin.
3. Het onderwerp van de bedrijvende zin komt achter 'door' te staan in de lijdende zin.
door Lisa

Slide 14 - Slide

Bedrijvende zin naar lijdende zin
"Lisa schrijft een brief".
wordt geschreven
een brief
door Lisa

"Een brief wordt geschreven door Lisa."

Slide 15 - Slide

Bedrijvende zin naar lijdende zin
1. Zoek de persoonsvorm in de zin.
2. Maak van de persoonsvorm een voltooid deelwoord.
3. Zet het lijdend voorwerp vooraan.
4. Zet er een vorm van 'worden' achter. 
5. Zet voor het onderwerp 'door'. 
6. Maak de lijdende zin. 

Slide 16 - Slide

Maak van de bedrijvende zin een lijdende zin:
"De juf geeft de uitleg."

Slide 17 - Open question

Maak van de bedrijvende zin een lijdende zin:
"De leerling stelt een vraag."

Slide 18 - Open question

Klassikaal opdracht 2

Slide 19 - Slide

Quiz om af te sluiten!

Slide 20 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de zin?
"Hij knipt in het papier."
A
Hij
B
knipt
C
in
D
het papier

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?
"Erika geeft de plant water."
A
Erika
B
geeft
C
de plant
D
water

Slide 22 - Quiz

"Erika geeft de plant water."
Bedrijvende of lijdende zin?
A
Bedrijvende zin
B
Lijdende zin

Slide 23 - Quiz

Patrick eet een stuk taart.
Onderwerp
Persoonsvorm
Lijdend voorwerp

Slide 24 - Drag question

"Een stuk taart wordt gegeten door Patrick."
Bedrijvende of lijdende zin?
A
Bedrijvende zin
B
Lijdende zin

Slide 25 - Quiz

"Een bal wordt gegooid door de student."
Bedrijvende of lijdende zin?
A
Bedrijvende zin
B
Lijdende zin

Slide 26 - Quiz

"De student gooit een bal."
Bedrijvende of lijdende zin?
A
Bedrijvende zin
B
Lijdende zin

Slide 27 - Quiz

De band zingt het mooie liedje.
Het programma wordt gekeken door Tim.
Bedrijvende zin
Lijdende zin

Slide 28 - Drag question

De vogel wordt vastgehouden door opa.
Jantje laat de hond uit.
Bedrijvende zin
Lijdende zin

Slide 29 - Drag question

Maak van de bedrijvende zin een lijdende zin:
"Nellie en Norah passen de schoenen."

Slide 30 - Open question

Maak van de bedrijvende zin een lijdende zin:
"Jonas print een fotoboek."

Slide 31 - Open question

Einde van de quiz

Slide 32 - Slide

Wat vond je van je eigen werkhouding tijdens deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll