Past simple draft

Welcome 2M2

1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welcome 2M2

Slide 1 - Slide

Doel ...
Ik herken de verleden tijd. Ik kan onderscheid maken tussen een past simple en een past continuous. Ik weet wanneer iets een momentopname was of wanneer iets langer heeft geduurd in het verleden.
Ik weet hoe en wanneer ik de past continuous en de past simple moet toepassen.

Slide 2 - Slide

Past Simple
What is this called  in Dutch?

Slide 3 - Slide

Past Simple
You use the past simple when something happened in the past and is finished


Slide 4 - Slide

Remember -ed

Slide 5 - Slide

Past Simple - Regular Verbs
After a regular verb you put '-ed'

I walk -> I walked
He walks -> He walked
They walk -> They walked

Slide 6 - Slide

Past Simple - Regular verbs

Spelling:
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie:

  • I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:

  • I play - I played

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

  • I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

  • I drop - I dropped

Slide 7 - Slide

Past Simple - Irregular verbs
Some verbs in English are irregular, this means that in the past tense they don't get '-ed' at the end, but have their own form.

To write -> wrote; I wrote her a letter last week
to go -> went; He went to Italy last year
to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Slide 8 - Slide

Past Simple - Irregular verbs
There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart

Slide 9 - Slide

Past Simple - Questions/negations
Questions -> Did + entire verb
Did you walk to school yesterday?

Negations -> didn't + entire verb
You didn't walk to school yesterday.

Slide 10 - Slide

Past Simple - Signal word
In Dutch signal words are called 'signaal woorden'  

These word help you to see if something happened in the past
  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007

Slide 11 - Slide

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 12 - Open question

They ....... (go) home after school yesterday.

Slide 13 - Open question

What is the past tense of: study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 14 - Quiz

What is the past tense of: buy
A
buyed
B
bought
C
boughd
D
bught

Slide 15 - Quiz

You use a past simple when...
A
Something happend in the future
B
something happens every day
C
something happend in the past and is finished
D
something didn't happen yet.

Slide 16 - Quiz

Do you know what the past simple is?

Slide 17 - Open question

Past continuous
Hoe maak je die?
She was walking to school, when her phone rang.
I was drinking some tea, when my husband was working.
What were you thinking of (when I interupted you)?

Dus de regel is: .................................


Slide 18 - Slide

Past Continuous
was
                                   of        +  ww   +  ing
were

He was cleaning the house.

Slide 19 - Slide

Past Continous en Past Simple
Past Continuous = aan de gang in het verleden (waren aan het..., zaten te...)




Past Simple = iets gebeurde op een bepaald moment in het verleden

Slide 20 - Slide

Past simple or Past continuous?

I was having a shower yesterday.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 21 - Quiz

Was Andrew playing computer games?
A
Past Continuous
B
Simple Past

Slide 22 - Quiz

Dus....hoe maak je de past continuous?

Slide 23 - Open question

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Slide 24 - Open question

Dus......wanneer gebruik je de past continuous

Slide 25 - Open question

Wanneer gebruik je de past simple (verleden tijd)?

Slide 26 - Open question

He ____
(work) in the garden when he _____
(find) the money.
A
were working - finded
B
worked - was finding
C
was finding - works
D
was working - found

Slide 27 - Quiz

Last year I _____
(visit) Paris and Rome.
A
was visiting
B
visited
C
were visiting
D
visitted

Slide 28 - Quiz

Doel ...
Ik herken de verleden tijd. Ik kan onderscheid maken tussen een past simple en een past continuous. Ik weet wanneer iets een momentopname was of wanneer iets langer heeft geduurd in het verleden.
Ik weet hoe en wanneer ik de past continuous en de past simple moet toepassen.

Slide 29 - Slide

Ik weet het verschil tussen de past simple en past continuous en kan deze vorm maken en toepassen.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
helemaal niet

Slide 30 - Quiz

Homework
Zie magister voor meer info

Slide 31 - Slide