This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Blok 5 - Over Taal
4G
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Ik weet op welke manieren ik een woord kan opzoeken in het woordenboek
Ik kan uitleggen wat homoniemen zijn.
Ik kan uitleggen wat homofonen zijn.
Ik kan homoniemen en homofonen herkennen in een zin.
Ik kan uitleggen wat een pleonasme is en dit herkennen in een zin.
Ik kan uitleggen wat een tautologie is en dit herkennen in een zin.
Ik kan uitleggen wat een dubbele ontkenning is en dit herkennen in een zin,
Slide 2 - Slide
Woordenboek
Tijdens het examen mag je een papieren woordenboek gebruiken.
De woorden in het woordenboek noem je trefwoorden.
De woorden staan op alfabetische volgorde.
Slide 3 - Slide
Woordenboek
Zoek in het woordenboek de grondvorm van het woord.
Bijvoorbeeld
Werkwoordsvorm - vind je bij het hele werkwoord.
Woord in meervoud - kijk bij woord in enkelvoud.
Verkleinwoord - kijk bij niet-verkleind woord.
Bijvoeglijk naamwoord - kijk bij de korte vorm.
Uitdrukking - vind je bij het belangrijkste woord.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Homoniemen
Woord met twee of meerdere betekenissen.
Bijvoorbeeld
Bank, was, blik, bloem.
Slide 6 - Slide
Homofonen
Dat is een woord wat hetzelfde klinkt, maar je anders schrijft en ook een andere betekenis heeft.
Bijvoorbeeld
Hart/hard, eentje/eendje, lach/lag.
Slide 7 - Slide
Synoniemen
Woorden die dezelfde betekenis hebben.
Slide 8 - Slide
Voorbeelden van synoniemen
Bankroet - failliet
Schrijver - auteur
Liegen - jokken
Calculator - rekenmachine
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Pleonasme
Met een bijvoeglijk naamwoord noem je een eigenschap, die al in het zelfstandig naamwoord zit.
Bijvoorbeeld
Groen gras
Witte sneeuw
Rood bloed
Tautologie
Je zegt twee keer hetzelfde met synoniemen (zelfde woordsoort).
Bijvoorbeeld
Altijd en eeuwig
Schots en scheef
Gratis en voor niets
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Dubbele ontkenning
Je gebruikt twee keer een ontkenning, waardoor je precies het tegenovergestelde zegt van wat je bedoelt.
Bijvoorbeeld
De docent verbiedt jou om je telefoon niet mee te nemen naar de les.
Nooit heeft hij geen zin in spruitjes.
Slide 13 - Slide
Contaminatie
Bij een contaminatie haal je twee woorden of uitdrukkingen door elkaar.
Bijvoorbeeld
De cola bij de Albert Heijn kost duur.
De docent zag dat hij aan het afspieken was.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Twee woorden of uitdrukkingen worden door elkaar gebruikt.
Herhaling van de betekenis van een woord of begrip.
Een eigenschap van het woord wordt extra herhaald.
Contaminatie
Pleonasme
Tautologie
Slide 16 - Drag question
oefenen taalfouten
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
De bal is omlaag gevallen
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 19 - Quiz
Het verschillend onderscheid
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 20 - Quiz
Vaak en dikwijls gebeurt het.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 21 - Quiz
Ik heb het zelf persoonlijk afgeleverd.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 22 - Quiz
Een eetbare worst.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 23 - Quiz
Natuurlijk controleren we vanzelfsprekend de antwoorden.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 24 - Quiz
Nog even iets extra:
Pleonasme: je voegt een eigenschap van iets toe in een uiting, terwijl dat niet nodig is of al vanzelf spreekt.De woorden die gebruikt worden, behoren niet tot dezelfde woordsoort.
Tautologie:je zegt/schrijft twee keer hetzelfde, in andere woorden, achter elkaar. Hier worden wel vaak dezelfde woordsoorten gebruikt.
Let op: soms maken een pleonasme of een tautologie een tekst sterker. Soms juist niet. Hier gaan we in een volgende les op in.
Slide 25 - Slide
Ze zijn identiek gelijk aan elkaar.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 26 - Quiz
Lees dat eens hardop voor!
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 27 - Quiz
De antwoorden van de toets lagen open en bloot op tafel.