BSR 30/01 2kb Grammatica WS herhalen en oefenen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

Open je boek alvast op blz. 204-205.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

Herhalen en oefenen voor het SO

Voordat we beginnen:

2T

GRAMMATICA

WOORDSOORTEN

• Je weet het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
• Je hebt geoefend voor het SO en je hebt vragen kunnen stellen.

Lesdoelen

In deze les gaan we:

• Terugblikken op paragraaf 5, 7 en 9.
  
• Opdracht 3 van paragraaf 9 (huiswerkopdracht) nakijken.
• Vragen beantwoorden in LessonUp. 
• Oefenen voor het SO van aankomende maandag.
• Gezamenlijk afronden.

Kies de zelfstandig naamwoorden.

De eerste piramides werden ongeveer 5000 jaar geleden gebouwd.

1. piramides
2. werden
3. jaar
4. gebouwd

Hoe kun je controleren of een woord
wel of geen werkwoord is?

Kies de zelfstandig naamwoorden.

Enkele gasten hebben hun tosti nog niet betaald.

1. gasten
2. hebben
3. tosti
4. betaald

Op welke manier(en) kun je controleren of een woord een zelfstandig naamwoord is?

1. je kunt het woord kleiner maken
2. je kunt het woord in het meervoud zetten
3. je kunt er een lidwoord voor plaatsen
4. je kunt het in een andere tijd zetten

Met welke woordsoort kun je twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbinden?

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. bezittelijk voornaamwoord
4. voegwoord

Voegwoord

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.

• Groente of aardappelen.
• De snelle aanvaller en de trage verdediger.
• Ik kan morgen niet meedoen aan de wedstijd, want ik ben geblesseerd.

Verbindt het voegwoord twee woorden, twee woordgroepen of twee zinnen met elkaar?

Dit cadeau krijg je van opa en oma.

1. woorden
2. woordgroepen
3. zinnen
4. er staat geen voegwoord in

Verbindt het voegwoord twee woorden, twee woordgroepen of twee zinnen met elkaar?

Ik beloofde mijn moeder dat ik mijn kamer zou opruimen, maar ik ben er niet aan toegekomen.

1. woorden
2. woordgroepen
3. zinnen
4. er staat geen voegwoord in

Verbindt het voegwoord twee woorden, twee woordgroepen of twee zinnen met elkaar?

Doe je vandaag een shirt met lange mouwen of een shirt met korte mouwen aan?

1. woorden
2. woordgroepen
3. zinnen
4. er staat geen voegwoord in

Persoonlijk

voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:

• Wij gaan een weekendje weg.
• Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
• Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord is geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.

• Jullie tuin.
• Mijn telefoon.
• Jouw huis.

Leg in eigen woorden uit wat een persoonlijk voornaamwoord is.

Wat is dan het verschil tussen een zelfstandig naamwoord en een persoonlijk voornaamwoord?

Probeer dit eigen woorden uit te leggen.

Vul de zin aan:

Een bezittelijk voornaamwoord ...

1. geeft aan van wie iets is of bij wie iets hoort.
2. wijst terug naar iets eerdergenoemd.
3. verbindt twee woorden of zinnen met elkaar.
4. verwijst naar een persoon, dier of ding.

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Mijn seizoenkaart geeft mij toegang tot alle thuiswedstrijden van dit seizoen.'

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Mijn seizoenkaart geeft mij toegang tot alle thuiswedstrijden van dit seizoen.'

Benoem de *woordsoort*.

In Bemmel is een *granaat* uit de Tweede Wereldoorlog gevonden.

1. lidwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem de *woordsoort*.

Veel mensen hebben geld verloren met het investeren *in* cryptocoins.

1. lidwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem de *woordsoort*.

We hebben een *sportieve* koning; hij schaatste op zijn achttiende de Elfstedentocht uit.

1. lidwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem de *woordsoort*.

In *Europa* is ongeveer zes op de tien volwassenen te zwaar.

1. lidwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Benoem de *woordsoort*.

*Als* het morgen mooi weer is, gaan we met de boot het Sneekermeer op.

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voegwoord

Benoem de *woordsoort*.

*Als* het morgen mooi weer is, gaan we met de boot het Sneekermeer op.

1. voorzetsel
2. bijvoeglijk naamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voegwoord

Benoem de *woordsoort*.

Kom *jij* morgen ook even bij onze wedstrijd kijken?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Benoem de *woordsoort*.

Kom jij morgen ook even bij *onze* wedstrijd kijken?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Neem de *woorden* over en benoem de woordsoort.

De *kantine* van de school was een week *gesloten*, *omdat* er *een* *nieuw* podium gebouwd werd.

Wat?	Cursus 5 Grammatica woordsoorten, paragraaf §1, 3, 5 en 9. Kies één van de vier opties om te oefenen.
Hoe?	Zelfstandig.
Hulp	Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd	12 minuten. Daarna ronden we dit hoofdstuk met z'n allen af.
Klaar?	Ga alvast verder met één van de andere opties. Quiz maken - mixopdrachten - oefentoetsen - samenvatting maken.

Oefenen voor het SO

• Je weet het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
• Je hebt geoefend voor het SO en je hebt vragen kunnen stellen.

Lesdoelen

Zag je dat onze hond mij zijn riem kwam brengen zodra ik hem riep?

Sleep de voornaamwoorden naar het vakje.

sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast

Zag

mij

je 

zodra

onze 

ik

hond

hem

Maak een zin waarin een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord voorkomt.

Hoe ga jij je verder voorbereiden op het SO van morgen?

Wie heeft nog een vraag over het SO van komende maandag?