1. Zet een streep onder de persoonsvorm
2. Zet een streep voor en achter de persoonsvorm
3. Zet een streep helemaal vooraan en helemaal achteraan in de zin
4. Alles voor de persoonsvorm is 1 zinsdeel
5. Alle werkwoorden zijn een los zinsdeel
6. Kijk welke woorden er voor de persoonsvorm passen, zodat het nog steeds een goede zin is (Let op: het gedeelte wat voor de pv staat, gaat dan naar achteren
Voorbeeld:
De moeder van Jan heeft verse koekjes gebakken.