v2 toetsvoorbereiding

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

We gaan oefenen voor de toets.

Vertaal de woorden naar het Duits

geschiedenis

Engels

het lesrooster

op woensdag

schrijven

vijfde

Schrijf van de volgende woorden altijd het tegendeel op!

nächste Woche

abends

gestern

langweilig

Geef het tijdstip aan en gebruik hierbij de Duitse woorden: voor, over, kwart en half

17:15

10:45

9:10

21:15

9:30

7:00

Spanisch

1. Duits
2. Engels
3. Spaans
4. omdat

Lust haben (auf)

1. wakker
2. plaatsvinden
3. de letter
4. zin hebben in

Kugelschreiber

1. pen
2. proberen
3. altijd
4. potlood

Fahrrad

1. pen
2. auto
3. scooter
4. fiets

Mannelijk (der)

- mannelijke persoons- en diernamen: der Junge, der Stier

- de namen van de dagen, de maanden, de jaargetijden, de windrichtingen: der Montag, der Februar, der Sommer, der Norden

- de meeste stammen van werkwoorden: Der Beginn, der Sitz, der Besuch

vrouwelijk (die)

- vrouwelijke persoons- en diernamen: die Oma, die Katze, die Maus

- de meeste zaaknamen, die eindigen op -e: die Adresse, die Toilette, die Lampe, die Filiale

- Woorden die eindigen op -HEIT, -KEIT, -SCHAFT, -UNG, -UR, -EI, -IK, -ION, -TÄT: die Einheit, die Möglichkeit, die Freundschaft, die Zeitung, die Natur, die Politik

- de getallen: die Eins, die Zwei...

onzijdig (das)

- veel onzijdige woorden in het Nederlands (het-woorden) zijn ook in het Duits onzijdig: das Pferdm das Fenster, das Lied, das Lesen

- woorden die eindigen op -chen of -lein: das Mädchen, das Märchen, das Büchlein

Ergänze den Artikel. Wähle aus: der – die – das. 

Vul de juiste lidwoorden in. Kies uit: der – die – das   

Buch

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Stier

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Lehrerin

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Schule

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Bruder

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Krankheit

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Adresse

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Vorbereitung

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Kind

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Mädchen

1. der
2. die
3. das
4. weet ik niet

Op maandag hebben we een toets

Ze zit in de tweede klas

Op welke school zit je?

Gym is mijn lievelingsvak

Wat moet jij nog leren voor de toets?