5H5V_20210304

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

 Het bezittelijk voornaamwoord (1)

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 

De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.  

BV: Max is mijn broer - Max est mon frère (m.ev)

Het bezittelijk voornaamwoord (2)

Let op: als het znw vrouwelijk is en begint met een klinker/ stomme h, gebruik dan de mannelijk vorm (mon, ton, son)

BV: Mijn vriendin heet Marie - Mon amie s'appelle Marie 

                                                               DUS NIET: ma amie s'appelle Marie 

https:

mijn vrienden

uw hotel

mijn familie

onze tenten

mijn hobbies

onze werkervaring

ma famille

mon famille

votre hôtel

notre tentes

vous hôtel

mes hobbies

mes amis

mon hobbies

nos tentes

notre expérience de travail

mijn kaartje

1. ma billet
2. mes billets
3. mon billet
4. tes billets

livres

sac à dos

trousse

mon

mes 

ta

automobile

ordinateurs

tasse de café

ma

leurs

son

Combineer met "club de foot"

1. ma
2. nos
3. mon
4. vos

Combineer met "baguette"

1. leurs
2. ta
3. ton
4. vos

Combineer met "baskets"

1. leurs
2. sa
3. ton
4. ma

Pierre moet z'n kaartje nog kopen bij de

dialogue 1

1. automaat
2. balie / loket

Op het station wordt
gewaarschuwd voor

dialogue 1

1. zakkenrollers
2. vertraging

Als je onbeheerde
bagage ziet, dan moet je

dialogue 1

1. naar de balie brengen
2. niet aanraken en naar de informatiebalie gaan

Marine is haar...

dialogue 2

1. portemonnee kwijt
2. portemonnee en haar bankpas kwijt

Ze weet...

dialogue 2

1. wel wie de dader is
2. niet wie de dader is

In haar portemonnee zat geld...

dialogue 2

1. en een paar foto's
2. een ID-kaart en een treinkaartje

Marie weet .... dat haar portemonnee gestolen is

dialogue 3

1. zeker
2. niet

Haar portemonnee is...

dialogue 3

1. bruin en van stof
2. zwart en van leer

Haar portemonnee is ... met een rits

dialogue 3

1. rechthoekig
2. vierkant

> Bonjour! Qu'est-ce que je peux faire pour vous?

1. Groet en zeg dat je graag aangifte van diestal wilt doen. Jouw tas is gestolen.

> Ça s'est passé quand? Quel jour et quelle heure?

2. Vanmiddag, rond 2 uur in het zwembad in Montélimar.

> Vous pouvez me donner une description de l'agresseur?

4. De man was ongeveer 40 jaar oud, droeg een bril, had lang haar en was gekleed in een rode jas en een spijkerbroek.

> Qu'est-ce qu'il y a avait dans votre sac?

5. Je zegt dat je paspoort, je kleding en al je geld erin zaten.

> Combien d'argent aviez-vous?

6. Je antwoordt dat je 350 euro dacht te hebben, plus je creditcard. Maar je hebt je pas al geblokkeerd.