This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Spelling H5
Lastige leestekens
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kunt punten, vraagtekens, uitroeptekens en komma's gebruiken.
Je kunt een dubbele punt, puntkomma, aanhalingstekens en hoofdletters gebruiken bij een citaat.
Slide 2 - Slide
Wat is het betekenisverschil tussen zin a en b? a: De bananen, die al bruin en zacht zijn geworden, ga ik niet meer opeten. b: De bananen die al bruin en zacht zijn geworden, ga ik niet meer opeten.
Slide 3 - Open question
Hoofdletters
Als je een hoofdletter vergeet of verkeerd gebruikt, maak je een spelfout.
Flashback: schrijftoets
Slide 4 - Slide
Leestekens
Als je een leesteken vergeet of verkeerd gebruikt, maak je een interpunctiefout.
Flashback: schrijftoets
Slide 5 - Slide
Leestekens
Wanneer gebruik je een punt, vraagteken of uitroepteken? Aan het einde van een zin.
Slide 6 - Slide
Komma
Wanneer gebruik je een komma?
Voor een aanspreking: Zeg, ....
Tussen twee persoonsvormen: Terwijl ik liep, zag ik....
Tussen delen van een opsomming: Hij koos: wit, roze en groen
Na een naam of uitroep aan het begin van een zin: Milou, kom je?
Voor voegwoorden zoals: dat, omdat, terwijl, toen, want: Ik ben te laat, omdat....
Slide 7 - Slide
Dubbele punt en aanhalingstekens
Gebruik je bij een citaat. Maaike vroeg: "Mag ik jouw boek lenen?" André zei: "Ja hoor, dat is prima."
Slide 8 - Slide
Een puntkomma geeft aan dat:
A
er een opsomming volgt
B
er een citaat volgt
C
dat er een opsomming en citaat volgen
D
de twee zinnen iets met elkaar te maken hebben
Slide 9 - Quiz
In welke zin is het aanhalingsteken goed geplaatst?
A
"Ik liep naar buiten" en riep: Iedereen moet komen.
B
Ik liep naar buiten en riep":Iedereen moet komen".
C
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen."
D
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen".
Slide 10 - Quiz
Je gebruikt een dubbele punt bij ...
A
een opsomming
B
een uitleg/toelichting
C
citaat
Slide 11 - Quiz
Ik wil niet in Amsterdam studeren __ het is daar veel te druk. Welk leesteken?
A
komma
B
punt
C
dubbele punt
D
geen leesteken
Slide 12 - Quiz
Met welke leesteken kan je een zin NIET eindigen?
A
. punt
B
, komma
C
? vraagteken
D
! uitroepteken
Slide 13 - Quiz
Welk leesteken zet je voor een opsomming?
A
puntkomma
B
komma
C
dubbele punt
D
punt
Slide 14 - Quiz
Welk leesteken hoort op de streep?
Pas op_
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
een komma
Slide 15 - Quiz
Welk leesteken mist er in de zin? Als je dat wil moet je dat doen.
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken
Slide 16 - Quiz
NAVO is een...
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting
Slide 17 - Quiz
Een afkorting, letterwoord, verkorting en symbool, spreek je uit als een woord.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
i.p.v. is een
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
symbool
Slide 19 - Quiz
Oefenen:
Opdracht 1, 2, 3 van spelling H5 (blz. 170-171)
(mag je ook deels in je boek doen, ipv zinnen overschrijven)