Voorzetsels - les 1

NT2 - Voorzetsels
Thema herfst
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

NT2 - Voorzetsels
Thema herfst

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Oefenen met voorzetsels

Slide 2 - Slide

Schrijf voorzetsels op

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft de plaats of de tijd aan. Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord
Met een voorzetsel kun je waar of wanneer aangeven.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Voorzetsels: plaats

boven, onder, over, onder, tussen, tegen, naast, voor, achter, met, op, in, bij, langs, binnen, buiten, door
Voorzetsels: tijd

om, voor, na, vanaf, sinds, tijdens, tot, tot en met, in, rond, op, gedurende

Slide 8 - Slide

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
naast
B
voor
C
op
D
in

Slide 9 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
voor
B
op
C
achter
D
in

Slide 10 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
voor
B
naast
C
achter
D
om

Slide 11 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
onder
B
voor
C
naast
D
op

Slide 12 - Quiz

Schrijf een zin met een voorzetsel.

Slide 13 - Mind map