7. Laat de kinderen gerust opmerkingen maken terwijl je voorleest. Het is goed voor de taalontwikkeling als de kinderen praten, dus alle opmerkingen zijn goed. Zo kun je ook peilen wat de kinderen al begrijpen en waar ze nog meer uitleg bij nodig hebben. Neem de opmerkingen serieus, ga erop in. Zorg dat alle kinderen hun zegje kunnen doen, ook de kinderen die wat aansporing nodig hebben.
8. Als je merkt dat de kinderen een woord niet kennen, leg dat dan meteen uit. Vraag niet: “Wie weet wat dat is?”, maar geef direct de betekenis van het woord.
9. Vraag op spannende momenten aan de kinderen hoe het verhaal verder zou kunnen gaan. Zo leren kinderen de verbanden tussen oorzaak en gevolg en tussen de motieven van de personages en hun gedrag. De kinderen worden aangespoord om zelf na te denken en hun gedachten onder woorden te brengen.
10. Maak bij het voorlezen geluiden of bewegingen die passen bij de tekst en vraag de kinderen om dit na/mee te doen. Dit zorgt er ook voor dat kinderen het verhaal beter onthouden. Je zult met verbazing zien hoe goed zij de bewegingen of geluiden een volgende keer kunnen meedoen.