Oefen proefwerk H3 Romeinen

Oefen-Proefwerk H3 Romeinen
1 / 42
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefen-Proefwerk H3 Romeinen

Slide 1 - Slide

Kies de juiste uitspraak.
A
De Grieken namen de beeldhouwkunst van de Romeinen over.
B
De senaat was een vergadering van 300 mannen uit aanzienlijke families.
C
De koning van Rome werd verdreven. Toen werd Rome een koninkrijk
D
In het Romeinse leger mochten alleen mannen uit aanzienlijke families vechten.

Slide 2 - Quiz

In 509 v.C. werd de laatste koning van Rome verdreven.
Rome werd toen een republiek.
A
Dat Rome een republiek werd is een gevolg van de verdrijving.
B
Dat Rome een republiek werd is een oorzaak van de verdrijving.
C
Dat Rome een republiek werd is een mening.
D
Dat Rome een republiek werd is een verzinsel

Slide 3 - Quiz

Wie nam de belangrijke beslissingen toen Rome in 509 v.C. een republiek werd?
A
Het leger
B
De generaals
C
De koning
D
De senaat

Slide 4 - Quiz

Je wilt onderzoeken hoe de Romeinen zoveel gebieden hebben kunnen veroveren.

Welk boek is dan het meest *bruikbaar?

*Bruikbaar = goed te gebruiken
A
Het boek: 'De schoonheid van de Romeinse vrouwen'
B
Het boek: 'De oorlogsschepen van de Romeinen'
C
Het boek: 'Beroepen in het Romeinse Rijk'
D
Het boek: 'Slaven in het Romeinse Rijk'

Slide 5 - Quiz

Welk woord heeft NIET te maken met het bestuur van de Romeinse Rijk.
A
ambtenaar
B
gouverneur
C
belasting
D
krijgsgevangene

Slide 6 - Quiz


A
Over de burgeroorlog die Caesar won.
B
Over de burgeroorlog die Caesar Augustus won.
C
Over de moord op Julius Caesar
D
Over wat er gebeurde wanneer Romeinen een nieuw gebied veroverden

Slide 7 - Quiz

Door wie en waarom is Julius Caesar vermoord?
A
Omdat hij te weinig macht had, door de soldaten
B
Omdat hij te weinig macht had, door de Grieken
C
Omdat hij te veel macht had, door de senatoren
D
Omdat hij te veel macht had, door de generaal van het leger

Slide 8 - Quiz

Welke van de onderstaande antwoorden is een oorzaak van de burgeroorlogen in het Romeinse Rijk?
A
De leden van de senaat wilden allemaal keizer worden en streden hiervoor
B
De generaals wilden ook politieke macht en streden hiervoor
C
De slaven wilden niet langer slaaf zijn en streden hiervoor
D
De soldaten wilden generaal worden en streden hiervoor

Slide 9 - Quiz

Welke van de onderstaande antwoorden is GEEN gevolg van een burgeroorlog?
(maakt niet uit welke burgeroorlog)
A
Julius Caesar wordt dictator
B
Caesar Augustus wordt keizer
C
De senaat mag bestaan, maar heeft niet meer te zeggen
D
De senaat mag niet meer bestaan, maar wel stemmen

Slide 10 - Quiz

Koppel de begrippen die het beste bij elkaar passen aan elkaar.
Krijgsgevangenen
Republiek
Ambtenaren
Belasting
Senaat
slaaf

Slide 11 - Drag question

1
2
3
4
De senaat was bang dat zij nooit meer de macht terug konden krijgen.
Caesar werd vermoord.
Octavianus schakelde al zijn tegenstanders uit.
Er kwam rust, orde en vrede in het rijk

Slide 12 - Drag question

Kies het juiste antwoord.

Het Romeinse rijk was een ...
A
landbouwstedelijke samenleving
B
landbouwsamenleving
C
samenleving van jager-verzamelaars

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste zin.
A
In het Romeinse Rijk mocht je geloven wat je wilde, maar je moest wel de staatsgoden vereren
B
In het Romeinse Rijk mocht je niet geloven wat je wilde. Je moest alleen de keizer vereren.
C
In het Romeinse Rijk mocht je geloven wat je wilde, maar je mocht niet de staatsgoden vereren.
D
In het Romeinse Rijk mocht je niet geloven wat je wilde. Je moest verplicht de Egyptische goden vereren.

Slide 14 - Quiz


A
rechtspraak
B
verdraagzaamheid
C
romanisering
D
staatsgodsdienst

Slide 15 - Quiz

Waarom wilden veel niet-Romeinen in het Romeinse leger?
A
Om Romeinse burgerrechten te krijgen.
B
Om in het Romeinse Rijk te mogen wonen.
C
Om godsdienstvrijheid te krijgen.
D
Om bij de Romeinse elite te horen.

Slide 16 - Quiz

De Romeinse samenleving was multicultureel. Kies het juiste voorbeeld hiervan.
A
In Rome leefden een miljoen mensen
B
In Rome leefden mensen met verschillende ideeën naast elkaar
C
In Rome leefden zowel armen als rijken
D
In Rome werkten mensen met verschillende beroepen

Slide 17 - Quiz

Hoe kwamen de Romeinen in aanraking met joden?
A
De joden verhuisden naar het Romeinse Rijk
B
De Romeinen veroverden het land van de joden
C
De joden kwamen als predikers het Rijk binnen
D
Predikers stelden de Romeinen voor aan de joden

Slide 18 - Quiz

Waarom lieten de Romeinen de joden hoge belastingen betalen?
A
Omdat de joden meer geld verdienden
B
omdat de joden alleen de staatsgoden vereerden en niet de keizer
C
Omdat de joden de staatsgoden en keizer niet wilden vereren
D
Omdat de joden in te veel goden geloofden

Slide 19 - Quiz

sleep de onderstaande gevolgen naar de juiste opstand. Sommige gevolgen kunnen bij beide opstanden staan. Het maakt dan niet uit naar welke opstand je het sleept.
Opstand van de joden in 66 n.C. 
Opstand van de joden in 132 n.C.
De Romeinen verwoestten en plunderden een joodse tempel
De Romeinen namen tempelschatten mee
De Romeinen sloegen de opstand bloederig neer
Jeruzalem werd een verboden stad voor de joden

Slide 20 - Drag question

Welke zin is onjuist?
A
Volgens Jezus was er maar 1 god
B
De verhalen over Jezus zijn opgeschreven in de Thora
C
Volgens de verhalen was Jezus een joodse prediker
D
Jezus wilde dat mensen zorgden voor hun zwakke medemensen.

Slide 21 - Quiz

Waarom zagen de Romeinen Jezus als een misdadiger?
A
Omdat hij geen belasting betaalde
B
Omdat hij zei dat de Romeinse keizer en staatsgoden niet vereerd moesten worden
C
Omdat hij de joodse opstanden organiseerde
D
Omdat hij de staatsgoden had beledigd.

Slide 22 - Quiz

jodendom
christendom
kerk
synagoog
Bijbel

Slide 23 - Drag question

Theodosius
Constantijn
stichtte een nieuwe hoofdstad in het Romeinse Rijk
Deelde het Romeinse Rijk in 2 delen
Maakte een legale godsdienst van het christendom
maakte van het christendom staatsgodsdienst

Slide 24 - Drag question

Welk begrip past het beste bij het plaatje?
A
paus
B
prediker
C
bisschop
D
pastoor

Slide 25 - Quiz

Is er sprake van verandering of continuïteit?

Joden in het Romeinse Rijk bleven maar 1 god vereren. Zij weigerden de keizer als god te eren.
A
verandering
B
continuïteit

Slide 26 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de onderstaande zin?

Germaanse volken zoals Goten, Franken en Alemannen kwamen met veel geweld het rijk binnen. Er werd geplunderd en verwoest.
A
volksverhuizing
B
bondgenootschap
C
burgeroorlog
D
expansie

Slide 27 - Quiz

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Waarom is Julius Caesar vermoord?'
A
een beschrijvende vraag
B
een verklarende vraag
C
een waarderende vraag

Slide 28 - Quiz

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Hoe was het leven van de slaven in Rome?''
A
een beschrijvende vraag
B
een verklarende vraag
C
een waarderende vraag

Slide 29 - Quiz

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Wat veranderde er in het Romeinse Rijk toen Caesar Augustus aan de macht kwam?''
A
een beschrijvende vraag
B
een verklarende vraag
C
een waarderende vraag

Slide 30 - Quiz

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

Wat vind jij van de moord op Julius Caesar?
A
een beschrijvende vraag
B
een verklarende vraag
C
een waarderende vraag

Slide 31 - Quiz

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Zou jij het leuk vinden om in het Romeinse Rijk te leven?'
A
een beschrijvende vraag
B
een verklarende vraag
C
een waarderende vraag

Slide 32 - Quiz

Wat voor onderzoeksvraag is dit:

'Waarom wilden de Romeinen Gallië veroveren?
A
een beschrijvende vraag
B
een verklarende vraag
C
een waarderende vraag

Slide 33 - Quiz

Welke hoofdvraag past het beste bij de onderstaande deelvragen?


1. Wie had de leiding in het Romeinse Rijk?
2. Welke regels golden er in het Romeinse Rijk?
3. Hoe werd er voor gezorgd dat iedereen luisterde naar het bestuur?
A
Hoe was het leven van de Grieken?
B
Hoe zag het leven van de slaven eruit?
C
Hoe werd het Romeinse Rijk bestuurd?
D
Wat vind je van Octavianus?

Slide 34 - Quiz

Je wilt onderzoeken hoe Romeinse munten er uitzagen.

Wat kun je zeggen over de bron hiernaast?
A
De bruikbaarheid is klein.
B
De bruikbaarheid is groot.

Slide 35 - Quiz

Je wilt onderzoeken welke Romeinse keizers het machtigst waren.

Wat kun je zeggen over de bron hiernaast?
A
De bruikbaarheid is groot
B
Deze bron is niet bruikbaar voor dit onderzoek

Slide 36 - Quiz

Een jongen uit je klas roept zomaar:

'De Romeinse vrouwen droegen geen ondergoed'.

Wat kun je zeggen over deze uitspraak?
A
Hij heeft het waarschijnlijk onderzocht. Het is een feit.
B
Hij roept maar wat, het is een verzinsel

Slide 37 - Quiz

In sommige delen van Nederland zijn Romeinse munten gevonden. We weten daarom dat de Romeinen daar zijn geweest. Wat is juist?
A
Dat Romeinse munten zijn gevonden is representatief voor heel Nederland
B
Dat er Romeinse munten zijn gevonden is niet Representatief voor heel Nederland.

Slide 38 - Quiz


A

Slide 39 - Quiz

De Romeinse samenleving was een multiculturele samenleving. Noem 2 overeenkomsten tussen onze samenleving en de Romeinse.

Slide 40 - Open question

Vergelijk de Romeinse samenleving met de samenleving waarin we nu leven. Noem 2 verschillen.

Slide 41 - Open question

Bewoners van ons land hebben veel geleerd en overgenomen van de Romeinen. Noem hiervan 2 voorbeelden.

Slide 42 - Open question