Week 12 - les 1 - gram Z H4

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Summatieve toets - uitslag - inhalen?
  • Weekdoelen week 10/11 inleveren: 29 maart
  • Weekdoelen week 12 inleveren: 29 maart
  • Fictieopdracht? Nog een maand!
  • Coaching 
  • Grammatica zinsdelen H4

Slide 2 - Slide

Aanpak 
  • LessonUp (altijd inloggen! ook IN de klas voor absentie)
  • Uitleg en vragen (schrijf mee als je het moeilijk vindt!)
  • Klassikaal - waarom denk je dat? 
  • Thuis: vragen stellen/ zelf huiswerk maken/fictieopdracht 
  • In de klas: uitleg/ vragen stellen/huiswerk/fictie/vragen/uitleg/toets bespreken 
  • Neem dus ook je leesboek mee of zorg dat je aan je fictieopdracht kunt werken - even geen klassikaal lezen meer 
  • Zorg dat je Nieuw Nederlands bij je hebt (liggen)

Slide 3 - Slide

Weekdoelen week 10/11
  • Spelling H3 - blz 94/95
  • Spelling H5 - blz  124/125
  • GEEN werkwoordspelling
  • Lees zelf de theorie/kijk het filmpje op NN online en maak de opdrachten die in Magister staan
  • Bij veel vragen eventueel nog uitleg in de les

Slide 4 - Slide

Grammatica zinsdelen - H4 - Lijdend voorwerp
  • Komt niet in elke zin voor.
  • LV is iets wat iemand 'overkomt' of 'ondergaat'.
  • Begint NOOIT met een voorzetsel (aan, achter, in, op, onder,, bij, etc)
Je vindt het door de vraag te stellen:
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp 

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Vorige week heeft ons team een lastige wedstrijd gewonnen.
pv = heeft
ow = ons team
wg = heeft gewonnen
lv = wie/wat heeft ons team gewonnen?
=> een lastige wedstrijd (= lv)

Slide 6 - Slide

Vanwege het slechte weer hebben we het tuinfeest uitgesteld. Wat is lv?
A
slechte weer
B
we
C
het tuinfeest

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1B leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 1B
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 8 - Quiz

Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
Bloemen

Slide 10 - Quiz

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Ik rijd vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Mag ik jouw rekenmachine lenen?
Lijdend voorwerp =
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Lijdend voorwerp:
Helaas is deze les afgelopen.
A
Helaas
B
is afgelopen
C
deze les
D
geen lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Die leuke broek heeft Moira bij Zara gekocht.
A
Geen lijdend voorwerp
B
Wel lijdend voorwerp

Slide 15 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Werkdoelen
Havo: blz. 118/119 maken opdr. 1, 2, 4
Vwo: blz 118/119 maken opdr. 2, 3, 4
Maak ze in je schrift/Word en zorg voor een foto, laat het zien in de les (als je op school bent) of upload het in Teams als document

Slide 17 - Slide