Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!
El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
Enkelvoud
Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.
Me gustan los perros
Ik vind honden leuk
Me gusta hablar español
Ik vind Spaans spreken leuk.
Meestal gebruik je alleen:
Slide 2 - Slide
Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt.
Ik-vorm (yo) = me gusta ... + me gustan ...
Jij-vorm (tú) = te gusta ... + te gustan ...
El verbo gustar
Slide 3 - Slide
Het werkwoord gustar bestaat dus uit 2 delen.
El verbo gustar
1
2
ME (ik)
TE (jij)
LE (hij, zij, u enkelvoud)
NOS
OS
LES (hij, zij, u meervoud)
GUSTA
GUSTAN
+
Geeft aan wie iet(hij, zij, u )s leuk vindt.
Geeft aan wat je leuk vindt.
enkelvoud, werkwoorden
meervoud
Slide 4 - Slide
Je gebruikt ook altijd een lidwoord(el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas.
Ik-vorm (yo) = me gusta ... + me gustan ...
Jij-vorm (tú) = te gusta ... + te gustan ...
El verbo gustar
Me gusta la pizza.
Me gustan las pizzas.
¿Te gustan las pizzas?
VOORBEELD:
Ik hou van pizza.
Ik hou van pizzas.
Hou jij van pizzas?
Slide 5 - Slide
¡A practicar!
los libros
la paella
el fútbol
dormir
beber agua
comer comida española
el zumo de naranja
el hockey
ir al instituto
hacer la tarea
la coca-cola
el chocolate
ver Netflix
esquiar
GUSTA
GUSTAN
Slide 6 - Slide
vertel:
*3 dingen die je leuk vindt uit het lijstje
*en 2 dingen die je niet leuk vindt
los libros
la paella
el fútbol
dormir
beber agua
comer comida española
el zumo de naranja
el hockey
ir al instituto
hacer la tarea
la coca-cola
el chocolate
ver Netflix
esquiar
Slide 7 - Slide
Escribe gusta o gustan en vertel de reden (ev, mv, ww)
1. Me ________ la pasta.
2. No me __________ las verduras.
3. Me __________el inglés y el español.
4. Me __________ jugar al hockey.
5. ¿Te __________ los quesos franceses?
6. ¿Os __________ hacer tic tocs?
Ben je al eerder klaar met een opdracht?
Gebruik de extra tijd dan om woordjes van je woordenlijst te oefenen!
Slide 8 - Slide
Escribe gusta o gustan
1. Me gusta la pasta. (enkelvoud)
2. No me gustan las verduras. (meervoud)
3. Me gustan el inglés y el alemán. (meervoud)
4. Me gusta jugar al hockey. (werkwoord)
5. ¿Te gustan los quesos franceses? (meervoud)
6. ¿Os gusta hacer tic tocs? (werkwoord)
Slide 9 - Slide
¡A trabajar!
Ontkenning:
No betekent zowel neeals niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar.
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter.
B. Geef antwoord:
voorbeeld: ¿Te gusta el español? – Sí, me gusta el español of No, no me gusta el español
Vind je Spaans leuk? - Ja, ik vind Spaans leuk of Nee, ik vind Spaans niet leuk.
1. ¿Te gustan los perros?
2. ¿Te gusta ver Netflix?
3. ¿Te gusta hablar español?
4. ¿Te gusta leer?
5. ¿Te gusta la música clásica?
6. ¿Te gustan los gatos?
Slide 10 - Slide
¿Te gusta(n) ...?
Sí me gusta(n) ...
No, no me gusta(n) ...
Slide 11 - Slide
¡Y ahora a aprender palabras en quizlet !
Slide 12 - Slide
Los deberes
De volgende SO is op 17 maart!
para el martes 14 de febrero:
leren woorden+zinnen
comunicación oef 1+2
Slide 13 - Slide
Tips
Verdeel je leerstof in stukken.
Leer niet te lang (meerdere keren kort leren werkt beter dan heel lang leren!)
Herhalen, herhalen, herhalen
Zorg voor afwisseling (leren, Quizlet, schrijven, overhoren etc.)