woensdag 13 november het bezittelijk voornaamwoord

Chapitre 2
Sport et passions!
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Chapitre 2
Sport et passions!

Slide 1 - Slide

avant le début du cours....
-chanter: frère Jacques, répéter: y a une pie
-quel temps fait-il aujourd'hui?
-qu'est-ce que c'est ?
-Nakijken toets aan het eind van de les






*TON ORDINATEUR

Slide 2 - Slide

Planning d'aujourd'hui
* Herhalen Vouloir/Pouvoir   en Faire                                               
* Écouter     page 59     maak opdr. 9 onderdeel B : klokkijken
* Grammaire l Les pronoms possessifs   : Boek page 64

Herhalen apprendre 1 t/m 4 en apprendre 10 (de kloktijden)






Slide 3 - Slide

Quel temps fait-il aujourd'hui? 
Il fait beau                 Il fait mauvais
Il fait chaud               Il fait froid   
Il fait du soleil            Il pleut    
Il neige                           
Il fait du vent             Il est nuageux 

Slide 4 - Slide

Les buts d'aujourd'hui
Apprendre 10:  répétition sur : kloktijden

Faire en Vouloir: zie blz. 135 en blz. 136


Grammaire: Je kunt het bezittelijk voornaamwoord herkennen en actief toepassen in zinnen. Altijd Frans-Nederlands en Nederlands-Frans leren.




Slide 5 - Slide

Nomme trois sports!

Slide 6 - Mind map

Vertaal: zij tennissen
A
Ils font du tennis
B
faire du tennis
C
il tennis
D
il fait le tennis

Slide 7 - Quiz

Vertaal : zij moeten
A
il doit
B
vous devez
C
ils doivent
D
nous dois

Slide 8 - Quiz

Vertaal : zij doen, zij maken
A
il fait
B
nous faisons
C
vous faites
D
ils font

Slide 9 - Quiz

Vertaal: Het is kwart voor zes.

Slide 10 - Open question

Vervoeg het werkwoord "faire" in het Frans.

Slide 11 - Mind map

Vertaal: ik moet
A
il dois
B
tu dois
C
je dois
D
nous devons

Slide 12 - Quiz

Aimée Hugo Daan Edward Joan
Ali Giullia Eytan Bloeme Steinar Faith
Thijmen Liza Ax Casper Veronique


Slide 13 - Slide

le 13 novembre 2024
Le planning du cours
-petite interro sur le temps (5 Min)
Vérifier l'interro (10Min)
-un/une éléve qui explique les possessifs (5 min)
les possessifs sur lessonUp
faire les exercices 16 a , 16 b, 16 c ,16 d , 16 e.  (20 Min)
- continuer sur LessonUP

Slide 14 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier of instantie en een zelfstandig naamwoord.

Lola heeft mijn helm.    = Lola a mon casque.
Bilal heeft mijn racket.  = Bilal a ma raquette.

Slide 15 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bez.vnw meerdere vormen:      


mon  |  ma            ton |  ta             son |  sa
---------------           -----------           -------------
mes  | mes            tes | tes            ses |  ses
   
     mijn                     jouw               zijn/haar
    
 

Slide 16 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar de bezitting en niet naar de bezitter.
Controleer dus goed of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.

mon  |  ma               mijn helm        =  mon casque
---------------              mijn racket      =  ma raquette
mes  | mes              mijn helmen     =  mes casques
    mijn                     mijn rackets     =  mes raquettes
    
 

Slide 17 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bez.vnw meervoud ook meerdere vormen:      


notre  |  notre       votre |  votre      leur  |  leur
---------------            -----------           -------------
  nos  | nos            vos | vos           leurs | leurs
   
   ons/onze              jullie/u                   hun
    
 

Slide 18 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bez. vnw meervoud meerdere vormen:      

Onze helm      = notre casque
Onze helmen  = nos casques

Hun racket    = leur raquette
Hun rackets  = leurs raquettes

    
 

Slide 19 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
Let op de volgende zelfstandige naamwoorden! Deze zijn vrouwelijk maar krijgen een toch mon, ton, son. Dit komt door de klinkerbotsing (au oei h)

Mon idée, ton opinion, son amie, mon équipe, ton expérience.

Slide 20 - Slide

Hoe vertaal je:
"mijn kinderen"?
A
mon enfant
B
ma enfant
C
mes enfants
D
tes enfants

Slide 21 - Quiz

Prends ton livre!
Cherche la page:

Page 63 t/m 65
Exercice 16a t/m 16E



Slide 22 - Slide

Instruction pour 2 B
Wat     : Maken van "Grammaire" op blz. 63: opdracht 16a t/m 16e
Hoe     : Zorg dat je de vragen goed leest!  Je werkt IN JE SCHRIFT!
Wie     :  Je werkt in stilte en alleen.           
              Je mag pas praten/overleggen als de docent dat aangeeft.
Tijd     :  20 minuten
Klaar  :  Starten leren apprendre  4 en 5 
              Schrijf de bezittelijke voornaamwoorden in het schema zet ze in 
                        je schrift. 

Slide 23 - Slide

ZS: zelfstandig werken in stilte
Voordelen:
*Rustige sfeer om in te werken.
*Aanscherpen concentratie
*Betere Focus
*Zelf oplossingsgericht nadenken

Na 10 minuten mag je zeker vragen stellen.

Slide 24 - Slide

Quel temps fait-il aujourd'hui? 
Il y a du brouillard       Il gèle   et   il dégèle

        

Il a y de l'orage                 

Slide 25 - Slide

Hoe vertaal je:
"jouw familie"?
A
ton famille
B
ta famille
C
tes familles
D
la famille

Slide 26 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn opa"?
A
son père
B
son grand-père
C
sa grand-père
D
ses grand-père

Slide 27 - Quiz

Hoe vertaal je:
"mijn nichtje"
A
ma cousin
B
mon cousine
C
la cousine
D
ma cousine

Slide 28 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn oma"?
A
sa grand-mère
B
son grand-mère
C
ta grand-mère
D
la grand-mère

Slide 29 - Quiz

Vertaal : zijn vriendin
A
ta amie
B
sa amie
C
son amie
D
la amie

Slide 30 - Quiz

Vertaal: Onze auto
A
notre voiture
B
nos voiture
C
son voiture
D
notre auto

Slide 31 - Quiz

Vertaal: onze kinderen
A
notre enfants
B
nos enfantsa
C
son enfants
D
leurs enfants

Slide 32 - Quiz

Vertaal : hun huis
A
votre maison
B
vos maison
C
notre maison
D
leur maison

Slide 33 - Quiz

vertaal : jullie ouders
A
votre parents
B
leurs parents
C
leur parents
D
vos parents

Slide 34 - Quiz

Vertaal : hun schoenen
A
votre chaussures
B
leur chaussures
C
leurs chaussures
D
nos chaussures

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Video