H2 HV2 grammaire bezittelijk vnw stencil slide passé composé

Les Adjectifs Possessifs

Het bezittelijk voornaamwoord.

1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les Adjectifs Possessifs

Het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
mannelijk of vrouwelijk?
Une chaise   et   un mur

Un balcon     et  un bureau

Une voiture  et   une cuisine

Slide 2 - Slide

Les Adjectifs Possessifs

Het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 3 - Slide

Prends ton cahier!
Il faut prendre des notes!

Slide 4 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier of instantie en een zelfstandig naamwoord.

Lola heeft mijn helm.    = Lola a mon casque.
Bilal heeft mijn racket.  = Bilal a ma raquette.

Slide 5 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bezittelijk vnw meerdere vormen:      


mon  |  ma            ton |  ta             son |  sa
---------------           -----------           -------------
mes  | mes            tes | tes            ses |  ses
   
     mijn                     jouw               zijn/haar
    
 

Slide 6 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je naar de bezitting en niet naar de bezitter.
Controleer dus goed of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is.

mon  |  ma               mijn helm        =  mon casque
---------------              mijn racket      =  ma raquette
mes  | mes              mijn helmen     =  mes casques
    mijn                     mijn rackets     =  mes raquettes
    
 

Slide 7 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:      


notre  |  notre       votre |  votre      leur  |  leur
---------------            -----------           -------------
  nos  | nos            vos | vos           leurs | leurs
   
   ons/onze              jullie/u                   hun
    
 

Slide 8 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kent het bvnw meerdere vormen:      

Onze helm      = notre casque
Onze helmen  = nos casques

Hun racket    = leur raquette
Hun rackets  = leurs raquettes

    
 

Slide 9 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
Let op de volgende zelfstandige naamwoorden! Deze zijn vrouwelijk maar krijgen een toch mon, ton, son. Dit komt door de klinkerbotsing (au oei h)

Mon idée, ton opinion, son amie, mon équipe, ton expérience.

Slide 10 - Slide

Les Adjectifs Possessifs

Het bezittelijk voornaamwoord.
Oefenen

Slide 11 - Slide

Hoe vertaal je:
"mijn kinderen"?
A
mon enfant
B
ma enfant
C
mes enfants
D
tes enfants

Slide 12 - Quiz

Hoe vertaal je:
"jouw familie"?
A
ton famille
B
ta famille
C
tes familles
D
la famille

Slide 13 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn opa"?
A
son père
B
son grand-père
C
sa grand-père
D
ses grand-père

Slide 14 - Quiz

Hoe vertaal je:
"mijn nichtje"
A
ma cousin
B
mon cousine
C
la cousine
D
ma cousine

Slide 15 - Quiz

Hoe vertaal je:
"zijn oma"?
A
sa grand-mère
B
son grand-mère
C
ta grand-mère
D
la grand-mère

Slide 16 - Quiz

Hoe vertaal je:
"jouw school"?
A
ta école
B
ton école
C
l'école
D
son école

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Le pronom possessif!
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz. Ze geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier of instantie en een zelfstandig naamwoord. De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: 
mijn kat                     haar kat                     jullie kat


Slide 19 - Slide

Uitzondering op de regel!
Zelfstandige naamwoorden die vrouwelijk zijn en met een klinker beginnen.  De klinkers zijn:  a u o e i h
Voorbeelden: 
mon amie / ton usine /  son opinion / mon école / 
ton idole / son idée / mon histoire.
                        son adresse / ton histoire / mon opinion

Slide 20 - Slide

.......(onze) soir
......(jouw) histoire 
...... (mijn) anniversaire
...... (onze) chats
...... (jouw) belle-mère
..... (hun) choix
leur
ta
nos
notre
mon
ton

Slide 21 - Drag question

Jouw vader (père)
A
ton père
B
ta père
C
tes père
D
son père

Slide 22 - Quiz

Mijn zus (soeur)
A
mon soeur
B
ma soeur
C
mes soeur
D
sa soeur

Slide 23 - Quiz

Haar broer (frère)
A
son frère
B
ses frère
C
sa frère
D
mon frère

Slide 24 - Quiz

Mijn vriendin (amie)
A
ma amie
B
mon amie
C
mes amie
D
ton amie

Slide 25 - Quiz

...(jouw) carte bancaire
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 26 - Quiz

...(mijn) livre
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 27 - Quiz

...(uw) voiture
A
votre
B
vos
C
notre
D
nos

Slide 28 - Quiz

...(onze) parents
A
leur
B
leurs
C
notre
D
nos

Slide 29 - Quiz

...(mijn) amie
A
ma
B
ton
C
mon
D
ta

Slide 30 - Quiz

...(haar) école
A
sa
B
son
C
ses

Slide 31 - Quiz

Vertaal: Haar broer heeft zijn tent.

Slide 32 - Open question

Le passé composé
De voltooid tegenwoordige tijd bestaat uit de hulpwerkwoorden avoir / être  en een voltooid deelwoord:
Ik heb gegeten          J'ai mangé
Hij is gevallen           Il est tombé

Slide 33 - Slide

Le passé composé
Eten                  = manger                tu as mangé
Doen/maken    = faire                      tu as fait
Hebben            = avoir                     tu as eu
Zijn                  =  être                       il a été

Gaan                =  aller                      il est allé
Vallen               =  tomber                 elle est tombée

Slide 34 - Slide