H-10 Par. 1 Soorten krachten Les 1

Welkom! 
Welkom
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom! 
Welkom

Slide 1 - Slide

Wat doen we vandaag?

- Introductie van H10
- Leerdoelen van par 10.1 
- Uitleg par 10.1 
- Samen oefenen met lessonup
- Zelfstandig werken 
- Huiswerk schrijven 

Slide 2 - Slide

Introductie 
Wat? Maak de opdrachten 1 t/m 6 en de voorkennistoets
Hoe? Helemaal stil!!
Klaar? Ga par 10.1 lezen!
timer
10:00

Slide 3 - Slide

§10.1 - Je leert ...
  • verschillende krachten noemen;
  • drie gevolgen van de werking van krachten noemen en herkennen;
  • een kracht tekenen als een pijl met een grootte, richting en aangrijpingspunt;
  • newton (N) gebruiken als eenheid van kracht;
  • een krachtenschaal toepassen.

Slide 4 - Slide

10.1 Krachten
10.1.1 Je kunt beschrijven welke effecten krachten op een voorwerp kunnen hebben.
10.1.2 Je kunt de grootte van een kracht meten met een geschikte krachtmeter.
10.1.3 Je kunt een kracht tekenen als een vector, volgens een gegeven krachtenschaal.
10.1.4 Je kunt de krachten benoemen die in een gegeven situatie op een voorwerp werken.
10.1.5 Je kunt de zwaartekracht berekenen die op een voorwerpt werkt.
10.1.6 Je kunt beredeneren of twee magnetische voorwerpen elkaar aantrekken of afstoten.
10.1.7 Je kunt beredeneren of twee elektrisch geladen voorwerpen elkaar aantrekken of afstoten.

Slide 5 - Slide

Effecten van krachten
  • De vorm van een voorwerp kan veranderen (plastisch of elastisch)
  • De richting van een voorwerp kan veranderen.
  • De snelheid van een voorwerp kan veranderen.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

De effecten van krachten


Krachten zorgen voor:
- een verandering in snelheid
- een verandering in richting
-een verandering in vorm
Dit noem je de uitwerkingen van een kracht

Slide 8 - Slide

Soorten krachten

Spierkracht: 

fietsen of gewichtheffen 

Slide 9 - Slide

Zwaartekracht

de aarde trekt aan alle dieren, mensen en voorwerpen

9,8 Newton per kg

Slide 10 - Slide

Spankracht

- strakgespannen touw, kabel of ketting
- tillen, trekken, takelen of spullen op hun plaats houden

Slide 11 - Slide

Wrijvingskracht

- 2 oppervlakken die over elkaar schuiven
- handig bij schaatsen
- niet handig bij het verschuiven van de bank

Slide 12 - Slide

Elektrische kracht

- een ballon over je haar wrijven 
- Een positief en negatief geladen voorwerp trekken elkaar aan. 
- positief en positief, negatief en negatief stoten elkaar af


Slide 13 - Slide

Magnetische kracht

- ijzer, nikkel en staal
- magneet heeft een noordpool en een zuidpool
- kompas of elektromotor
- rondom een magneet is er een magneetveld, deze wordt zichtbaar bij het strooien van ijzerpoeder, dan zie je een patroon van veldlijnen

Slide 14 - Slide

Kracht meten
Krachtmeter of veerunster
dunne veer = kleine kracht
dikke veer = grote kracht

Let op! schaalverdeling gaat van boven naar beneden

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Krachtsensor
digitale krachtmeter

Kan ook een weegschaal zijn, deze zet zwaartekracht om in massa (gewicht)

Slide 17 - Slide

Krachten tekenen
Krachten tekenen we met een pijl (vector)
Er zijn drie aandachtspunten:
- aangrijpingspunt, dit is waar de kracht begint
- de richting van de kracht
- de grootte van de krachtpijl

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Krachtenschaal
Komt overeen met

Slide 20 - Slide

Zwaartekracht
Op een boek dat op een tafel ligt, werkt de zwaartekracht. 
Op een boek dat van een tafel valt, werkt ook de zwaartekracht. 
Op alle voorwerpen, mensen, dieren en planten op aarde werkt de zwaartekracht.
De zwaartekracht werkt altijd recht naar beneden. 
Het symbool voor zwaartekracht is Fz
De z staat voor zwaartekracht.

Net zoals andere krachten geef je zwaartekracht aan in newton.

Slide 21 - Slide

Zwaartekracht
Als je de massa van een voorwerp weet, kun je de zwaartekracht berekenen. Daarvoor gebruik je de formule:

zwaartekracht = massa × 10
Fz = m x g

Je moet de massa invullen in kilogram (kg). 
Als de massa gegeven is in gram (g), 
moet je de massa eerst omrekenen naar kg.                                   

  • 1000 g = 1 kg

Slide 22 - Slide

Voorbeeldopdracht 1
Een courgette heeft een massa van 550 g.
Bereken hoe groot de zwaartekracht is die op de courgette werkt.
Gegevens
massa = 550 g = 0,550 kg (delen door 1000)


Gevraagd
zwaartekracht = ? N


  • Uitwerking
  • zwaartekracht = massa × 10
  • zwaartekracht = 0,550 × 10 = 5,50 N
  • De zwaartekracht op de courgette is dus 5,50 N

Slide 23 - Slide

Massa
Als je op een weegschaal gaat staan, geeft de weegschaal je massa aan in kilogrammen. 
In de weegschaal zit een veer of een krachtsensor. 
De weegschaal is dus een krachtmeter, die aangeeft hoe groot de zwaartekracht is die op je werkt.

De weegschaal rekent de zwaartekracht om naar massa.
massa = zwaartekracht : 10

Slide 24 - Slide

Voorbeeldopdracht 2
Jason staat op een weegschaal. De weegschaal meet dat er een zwaartekracht van 660 N op Jason werkt.
Bereken hoe groot de massa van Jason is.
gegevens:
zwaartekracht = 660 N

gevraagd:
massa = ? kg


  • Uitwerking
  • massa = zwaartekracht : 10
  • massa = 660 : 10 = 66 kg
  • De massa van Jason is dus 66 kg.

Slide 25 - Slide

Bereken de zwaartekracht op elk voorwerp.
g

v

f

o

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide