Pubquiz havo 5 hoofdstuk 9 & 10

Havo 5 hoofdstuk 9 & 10
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Havo 5 hoofdstuk 9 & 10

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  1. Jullie maken groepjes van 4 - 5
  2. Per groepje gebruik je één telefoon, met deze telefoon geven jullie het antwoord door in LessonUp
  3. Wanneer er meer telefoons in een groepje zichtbaar zijn krijg je die ronde 0 punten
  4. het groepje dat de meeste punten verzameld krijgt een traktatie!

Slide 2 - Slide

Regels
Per groepje 1 telefoon waarmee jullie het antwoord doorgeven
telefoon ligt plat op tafel en wordt alleen gebruikt om antwoord te geven

Per vraag heb je 1 minuut om antwoord te geven

We beginnen nu :)

Slide 3 - Slide

Hoe heet het aanbrengen van genetische veranderingen in het DNA van cellen?
A
Erfelijkheidsonderzoek
B
Genetische modificatie
C
Epigenetica
D
Klassieke biotechnologie

Slide 4 - Quiz

Wanneer iemand drager is van een eigenschap ...
A
Kan deze persoon homozygoot zijn
B
Is de eigenschap dominant
C
Is de eigenschap recessief
D
Komt de eigenschap tot uiting

Slide 5 - Quiz

Wat is een andere naam voor het syndroom van Down?
A
Monosomie 21
B
Trisomie 21
C
Monosomie 14
D
Trisomie 14

Slide 6 - Quiz

Welke kleur ogen komt het meeste voor?
A
Bruin
B
Blauw
C
Groen
D
Grijs

Slide 7 - Quiz

Baby's van moeder die roken wegen minder dan baby's van moeders die niet roken. Hoeveel wegen deze baby's gemiddeld minder?
A
100 g
B
200 g
C
300 g
D
400 g

Slide 8 - Quiz

In het lichaam zijn verschillende celtypen, waarom kunnen deze verschillende cellen andere eiwitten aanmaken?
timer
1:00

Slide 9 - Open question

Het fenotype wordt bepaald door het genotype en ...?
timer
1:00

Slide 10 - Open question

Mike heeft bloedgroep A. Zijn moeder heeft bloedgroep A en zijn vader bloedgroep B. Wat is het genotype van zijn vader?
A
IBIB
B
IBi
C
IBIA
D
ii

Slide 11 - Quiz

Welke van de vier beweringen over geslachtschromosomen is juist?
A
Geslachtschromosomen komen voor in alle cellen
B
Geslachtschromosomen komen alleen voor in voortplantingscellen
C
Geslachtschromosomen komen alleen voor in voortplantingscellen
D
Alle chromosomen in alle cellen van de voortplantingsorganen zijn geslachtschromosomen

Slide 12 - Quiz

Op welk moment ontstaat het genotype van een mens?
A
Bij de geboorte
B
Bij de bevruchting
C
Door de invloed van milieuomstandigheden
D
Op het moment dat het fenotype bepaald is

Slide 13 - Quiz

Men vergelijkt de naalden aan één spar. De naalden zijn niet allemaal even lang.
Is bij een korte naald het fenotype anders dan bij een lange naald? En het genotype?
A
Alleen het genotype is anders
B
Zowel het fenotype als genotype zijn anders
C
Fenotype en genotype zijn bij beide gelijk
D
Alleen het fenotype is anders

Slide 14 - Quiz

De wijze van overerving bij geslachtelijke voortplanting bevordert
A
de beperking van genetische verscheidenheid
B
de instandhouding van genetische verscheidenheid
C
het optreden van door dominante factoren beheerste eigenschappen
D
het optreden van door recessieve factoren beheerste eigenschappen

Slide 15 - Quiz

Een kind van twee gezonde ouders heeft een erfelijke aandoening. Het allel voor deze erfelijke aandoening moet dus aanwezig zijn bij de ouders. De ziekte is niet X-chromosomaal.
Erft deze erfelijke ziekte dominant of recessief over of is dit niet te bepalen?
A
Dominant
B
Recessief
C
Niet te bepalen

Slide 16 - Quiz

Hoeveel miljoen jaar geleden waren ongeveer de eerste landplanten op aarde?
timer
1:00

Slide 17 - Open question

Mensen met aids zijn zeer gevoelig voor infecties met bacteriën. Zowel deze bacteriën als het aidsvirus vermeerderen zich in het lichaam van de patiënt. Hierbij wordt erfelijk materiaal verdubbeld.

Vindt de verdubbeling van erfelijk materiaal van de bacterie plaats in de bacterie zelf? En vindt verdubbeling van erfelijk materiaal van het virus plaats in het virus zelf?
A
niet in de bacterie en ook niet in het virus
B
zowel in de bacterie als in het virus
C
alleen in de bacterie, niet in het virus
D
alleen in het virus, niet in de bacterie

Slide 18 - Quiz

Darwin gebruikte bij het opstellen van zijn evolutietheorie het begrip 'survival of the fittest'. Deze uitdrukking wordt meestal vertaald met 'het overleven van de sterksten'.

Welke van de onderstaande individuen worden in deze uitdrukking bedoeld met 'de sterksten'?
A
De individuen die de meeste kracht kunnen leveren.
B
De individuen die de meeste nakomelingen krijgen.
C
De individuen die het langste leven.
D
De individuen van de soorten die boven in de voedselpiramide staan.

Slide 19 - Quiz

Welk begrip past bij deze afbeelding?
timer
1:00

Slide 20 - Open question

Bij chimpansees komt regelmatig kindermoord voor. Een man doodt dan een of meer jongen in de groep. De wetenschapper Sarah Blaffer Hrdy uitte de veronderstelling dat de evolutionaire achtergrond van dit gedrag is dat een man de jongen die niet van hem zijn, uitschakelt. Zijn genen hebben dan meer kans zich in de populatie te handhaven.
Hoe noemt men deze veronderstelling van Sarah Blaffer Hrdy?
A
een conclusie
B
een hypothese
C
een resultaat een waarneming

Slide 21 - Quiz

"Symbion pandora" is zo speciaal dat hij in een aparte hoofdafdeling is geplaatst. Om te onderzoeken met welke andere diergroep het dier verwant is of met welke diergroep het een gemeenschappelijke voorouder heeft, onderzoekt men het DNA.

Wat onderzoekt men van het DNA om verwantschap te bepalen?
A
de basenvolgorde in DNA-moleculen
B
de lengte van DNA-moleculen
C
het aantal DNA-moleculen per cel

Slide 22 - Quiz

Wat voor organismen heeft Charles Darwin onderzocht voor zijn evolutietheorie?
timer
1:00

Slide 23 - Open question

Hoe erft FSHD over?
A
autosomaal recessief
B
autosomaal dominant
C
X-chromosomaal recessief
D
X-chromosomaal dominant

Slide 24 - Quiz

Hoe erft kleurenblindheid over?
A
autosomaal recessief
B
autosomaal dominant
C
X-chromosomaal recessief
D
X-chromosomaal dominant

Slide 25 - Quiz

’s Zomers als het warm is, zie je soms groene lagen op het water van sloten en meren drijven. Het lijkt alsof er groene olieverf op het water is gemorst. Deze lagen bestaan uit zogenaamde ‘blauwwieren’, die zich bij warm weer in voedselrijk water snel vermeerderen. Blauwwieren zijn geen echte wieren. Het zijn eencellige organismen die wel een celwand hebben, maar geen celkern en geen bladgroenkorrels.

Tot welk rijk behoren blauwwieren?
A
tot de bacteriën
B
tot de dieren
C
tot de schimmels
D
tot de planten

Slide 26 - Quiz

Wie heeft de uitdrukking 'Survival of the fittest' bedacht?
A
Charles Darwin
B
Albert Einstein
C
Antoni van Leeuwenhoek
D
Herbert Spencer

Slide 27 - Quiz

Laatste opdracht
  • Maak een tekening waarbij je de eilandtheorie duidelijk maakt, er mag geen tekst op staan

  •  maak een tekening waarbij je de endosymbiosetheorie duidelijk maakt, er mag geen tekst op staan (je mag de binas gebruiken)

Slide 28 - Slide