This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Monohybride kruising
Oefeningen
Slide 1 - Slide
Iemand, die in staat is zijn tong op te rollen is in het bezit van het allel R. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen heeft 2 zusters, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook. Welke genotypen van de ouders en van de zusters zijn dan mogelijk?
A
Ouders RR en Rr, zusters RR en/of Rr
B
Ouders Rr en Rr, zusters alleen RR
C
Ouders RR en Rr, zusters alleen Rr
D
Ouders Rr en Rr, zusters RR en/of Rr
Slide 2 - Quiz
Van de individuen 5 en 6 is bekend dat ze blauwe ogen hebben. Het allel voor blauwe ogen is recessief ten opzichte van buine ogen. Is met zekerheid te zeggen of één van de individuen 1,2,3,of 4 blauwe ogen heeft? Zo ja, welk individu of welke individuen hebben blauwe ogen?
A
Nee, dit is niet met zekerheid te zeggen
B
ja, individu 1 of individu 2
C
ja, individu 3 of individu 4
D
ja, individu 3 en individu 4
Slide 3 - Quiz
In de figuur wordt een stamboom gegeven van een familie waar mucoviscidose (cystic fibrosis) voorkomt.
m = muco, M = geen muco
Wat zijn de mogelijke genotypes van 3 en 4 uit generatie II?
A
3: MM en 4: mm
B
3: Mm en 4: Mm
C
3: Mm of MM en 4: Mm of MM
D
3: Mm of mm en 4: Mm of mm
Slide 4 - Quiz
Bij bijen is de koningin (het vruchtbare wijfje) diploïd, de dar (het mannetje) is haploïd en ontstaat uit een onbevruchte eicel. Bij kruising van een donkerbruine koningin met een donkerbruine dar ontstaan wijfjes, die alle donkerbruin zijn; van de mannetjes is 50% donkerbruin en 50% lichtbruin. Het dominante allel wordt weergegeven door E. Wat zijn de genotypen van de donkerbruine koningin en de donkerbruine dar?
A
EE en e
B
Ee en e
C
Ee en E
D
ee en E
Slide 5 - Quiz
Raszuivere planten met gele erwten worden gekuist met raszuivere planten met groene erwten. Geel domineert over groen. De F1 planten worden onderling gekuist. Welk deel van de F2 planten zijn raszuiver?
A
1/4
B
1/3
C
1/2
D
3/4
Slide 6 - Quiz
Bij bijen ontwikkelen darren door parthenogenese uit onbevruchte eicellen. Uit bevruchte eicellen ontwikkelen werksters of koninginnen. Beharing is een dominant kenmerk. Een dar met een behaard B borststuk wordt gekuist met een koningin met onbehaard (b) borststuk. Welk fenotype hebben de hieruit ontstane werksters of darren?
A
Alle darren en werksters zijn behaard
B
Er zijn behaarde en onbehaarde werksters en alle darren zijn onbehaard.
C
Alle darren zijn onbehaard en alle werksters zijn behaard.
D
Er zijn behaarde en onbehaarde darren en alle werksters zijn onbehaard.
Slide 7 - Quiz
Bij een bepaalde plant wordt de bloemkleur door 1 gen bepaald. Zelfbestuiving van een plant met witte bloemen levert steeds planten op met witte bloemen. Welke verklaring is juist?
A
Deze plant is homozygoot voor de bloemkleur
B
Deze plant is heterozygoot voor de bloemkleur
C
Witte bloemen is een intermediair kenmerk
D
Het allel voor witte bloemen is dominant
Slide 8 - Quiz
Een fruitvliegje met een zwart lichaam wordt gekuist met een fruitvliegje met een grijs lichaam. Alle individuen van F1 zijn grijs. Deze F1 individuen worden onderling gekuist. Van de 113 individuen van F2 zijn er 84 grijs en 29 zwart. Hoeveel van de 84 grijze individuen zullen naar verwachting heterozygoot zijn?
A
28
B
42
C
56
D
alle 84
Slide 9 - Quiz
De stamboom geeft een familie weer waarin een bepaalde aandoening voorkomt (zwart vakje). Is de aandoening dominant of recessief?
A
De aandoening is waarschijnlijk dominant
B
De aandoening is zeker dominant
C
De aandoening is waarschijnlijk recessief
D
De aandoening is zeker recessief
Slide 10 - Quiz
Bij het Guinees biggetje is de zwarte haarkleur (ingekleurd) dominant over de witte. Bepaal het genotype van elk individu. Koppel op de volgende dia de individuen aan het juiste vak.