Hoofdstuk 14


Dinsdag 24 januari 2023

Herhalen

Welke maanden zijn er in het jaar?




1 / 44
next
Slide 1: Slide
NT2HBOStudiejaar 1

This lesson contains 44 slides, with text slides.

Items in this lesson


Dinsdag 24 januari 2023

Herhalen

Welke maanden zijn er in het jaar?




Slide 1 - Slide



V = B                                                                  RS = T





                                   - S                                   NOO + I     


Slide 2 - Slide

Beter laat dan nooit!
Meaning

Slide 3 - Slide

Ik wil me graag inschrijven

zich inschrijven =  

Slide 4 - Slide

enrol, to register

Slide 5 - Slide

Ik heb te lang gesport:
Ik heb spierpijn =

Slide 6 - Slide

I have muscular pain

Slide 7 - Slide

Is er een speciale aanbieding?

Slide 8 - Slide

Is there a special offer?

Slide 9 - Slide

Wat is het verschil?

Slide 10 - Slide

What's the difference?

Slide 11 - Slide

Ik ga trouwen = 

Slide 12 - Slide

I'm going to marry

Slide 13 - Slide

Lezen jullie de nieuwsbrief?

Slide 14 - Slide

Do you read the newsletter?

Slide 15 - Slide

15 procent korting op een abonnement

Slide 16 - Slide

15 percent discount on a subsricption

Slide 17 - Slide

Heb je muntgeld voor de automaat?

Slide 18 - Slide

Do you have cash for the vending machine?

Slide 19 - Slide

Ik doe mijn sportkleren aan

Slide 20 - Slide

I put on my sports clothes

Slide 21 - Slide

Ik wil mijn conditie verbeteren

Slide 22 - Slide

I want to improve my physical condition

Slide 23 - Slide

Wat is het rooster?

Slide 24 - Slide

What's the schedule?

Slide 25 - Slide

Ik wil gewicht verliezen

Slide 26 - Slide

I want to lose weight

Slide 27 - Slide

Mijn doel is om mijn spieren te versterken

Slide 28 - Slide

My goal is to strengthen my muscles

Slide 29 - Slide

Ik ben al lid van de sportschool

Slide 30 - Slide

I'm already member of the sports club

Slide 31 - Slide

Ik wil een fitte man worden

Slide 32 - Slide

I want to become a healthy man

Slide 33 - Slide

Praten over sport blz. 198
Welke plaatjes horen bij welke sport?

Slide 34 - Slide

Doe je zelf aan sport? Welke sport?
Waarom vind je sporten (niet) leuk?
Hoe vaak sport je?
Kijk je naar sport op televisie?

Aan sport doen:
Ik doe aan sport                               ik speel voetbal, tennis, volleybal
je/jij/ u doet aan sport                     ik zit op voetbal, tennis, volleybal
hij/ zij/ ze doet aan sport                ik doe aan zwemmen, wielrennen
wij/ we doen aan sport                   voetbal, tennis             
jullie doen aan sport
zij doen aan sport

Slide 35 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 199 sporten raden

- Kies een sport uit
- De andere studenten proberen de sport te raden
- Je mag alleen antwoorden met ja of nee

Vragen:
1 Is het een populaire sport?  5 Is deze sport vaak op TV?
2 Is het een teamsport?
3 Is het buiten?
4 Gebruik je een bal?

Slide 36 - Slide

Informatie vragen: blz. 199
Je gaat je inschrijven bij een sportschool.
Hoe vraag je informatie? Op welke verschillende manieren?

Weet je misschien of ik me hier kan inschrijven?
Kun je me zeggen wat het verschil tussen die abonnementen is?
Weet u/ je (misschien) (ook) of.........
Kunt u/ Kun je me zeggen

Slide 37 - Slide

Opdracht 4 blz. 199
Formuleer de vraag op een andere manier.

1 Waar is de balie?
Kun je me zeggen___________________________________

Volgorde: De persoonsvorm (finite verb) komt helemaal achteraan

Kun je me zeggen waar die balie is?

Slide 38 - Slide

Zullen: A voorstel, B belofte, C waarschijnlijkheid

A Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?

B Ik zal voortaan mijn huiswerk maken.

C Hij zal morgen wel ziek zijn.

Slide 39 - Slide

Probeer zoveel mogelijk zinnen te maken met zullen
1______________________________________________________
2______________________________________________________
3______________________________________________________
4______________________________________________________
5______________________________________________________
6______________________________________________________
7______________________________________________________
8_______________________________________________________
9_______________________________________________________
10_______________________________________________________

Slide 40 - Slide

Zijn de zinnen: 
Een voorstel, een belofte of een waarschijnlijkheid?


Maak opdracht 7 bladzijde 201


Slide 41 - Slide

Futurum
1 Over 1 maand ga ik op vakantie naar Canada.

2 Volgende week zal ik mijn salaris krijgen.

Slide 42 - Slide

Opdracht 8B bladzijde 202

Werk in tweetallen: 
Stel elkaar de volgende vragen:

Slide 43 - Slide

Opdracht 10 bladzijde 203

Een enquête invullen

Vul de enquête in

Slide 44 - Slide