2.7

2.7
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

2.7

Slide 1 - Slide

Huiswerk:

Opdracht 9: Werkwoord zullen (belofte) 
Zelf zinnen maken)

Opdracht 12: Leestekst

+kaartje schrijven

Slide 2 - Slide

Zinnen opdracht 9
NE                                                                                 En 
Als puber wil je je daartegen afzetten. =     to rebel

Ik zing vijf keer per week betaald,          =      besides
naast mijn studie.

Geef zelf een voorbeeld van bovenstaande situaties.


Slide 3 - Slide

Schrijf elkaar een kaartje (opdracht 11 bladzijde 189)

Je groet elkaar.
Je vraagt hoe het gaat?
Bedank voor het eten en de gezellige avond.
Vraag of ze ook gauw bij jou komen?
Vraag wat zijn/ haar lievelingseten is?
Vraag om jou terug te schrijven


Slide 4 - Slide

Beloofd is beloofd blz. 192
Wat is de betekenis van deze woorden?
Kan je een situatie verzinnen waarin deze zin wordt gebruikt?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Praten over sport blz. 198
Welke plaatjes horen bij welke sport?

Slide 7 - Slide

Doe je zelf aan sport? Welke sport?
Waarom vind je sporten (niet) leuk?
Hoe vaak sport je?
Kijk je naar sport op televisie?

Aan sport doen:
Ik doe aan sport                               ik speel voetbal, tennis, volleybal
je/jij/ u doet aan sport                     ik zit op voetbal, tennis, volleybal
hij/ zij/ ze doet aan sport                ik doe aan zwemmen, wielrennen
wij/ we doen aan sport                   voetbal, tennis             
jullie doen aan sport
zij doen aan sport

Slide 8 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 199 sporten raden

- Kies een sport uit
- De ander probeert de sport te raden (to guess)
- Je mag alleen antwoorden met ja of nee


Vragen:
1 Is het een populaire sport?  
2 Is het een teamsport?
3 Is het buiten?
4 Gebruik je een bal?
5 Is deze sport vaak op TV?

Slide 9 - Slide

Informatie vragen: blz. 199
Je gaat je inschrijven bij een sportschool.
Hoe vraag je informatie? Op welke verschillende manieren?

Weet je misschien of ik me hier kan inschrijven?
Kun je me zeggen wat het verschil tussen die abonnementen is?
Weet u/ je (misschien) (ook) of.........
Kunt u/ Kun je me zeggen

Slide 10 - Slide

Opdracht 4 blz. 199
Formuleer de vraag op een andere manier.

1 Waar is de balie?
Kun je me zeggen___________________________________

Volgorde: De persoonsvorm (finite verb) komt helemaal achteraan

Kun je me zeggen waar die balie is?

Slide 11 - Slide

Zullen: A voorstel, B belofte, C waarschijnlijkheid

A Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?

B Ik zal voortaan mijn huiswerk maken.

C Hij zal morgen wel ziek zijn.

Slide 12 - Slide

Probeer zoveel mogelijk zinnen te maken met zullen
1______________________________________________________
2______________________________________________________
3______________________________________________________
4______________________________________________________
5______________________________________________________
6______________________________________________________
7______________________________________________________
8_______________________________________________________
9_______________________________________________________
10_______________________________________________________

Slide 13 - Slide

Zijn de zinnen: 
Een voorstel, een belofte of een waarschijnlijkheid?


Maak opdracht 7 bladzijde 201


Slide 14 - Slide

Futurum
1 Over 1 maand ga ik op vakantie naar Canada.

2 Volgende week zal ik mijn salaris krijgen.

Slide 15 - Slide

Opdracht 8B bladzijde 202

Werk in tweetallen: 
Stel elkaar de volgende vragen:

Slide 16 - Slide

Opdracht 10 bladzijde 203

Een enquête invullen

Vul de enquête in

Slide 17 - Slide