Adverbs/Adjectives lesson

Adverbs/Adjectives
1 / 9
next
Slide 1: Slide
EngelsISK

This lesson contains 9 slides, with text slides.

Items in this lesson

Adverbs/Adjectives

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Het verschil weten tussen adjectives/adverbs.
Weten hoe je adjectives/adverbs erkent.

Slide 2 - Slide

Planning

-Newsround
-Uitleg
-???
-Afsluiting

Slide 3 - Slide

Newsround
-Let's watch!

Slide 4 - Slide

Adjective = bijv. naamwoord!
Woordjes die andere dingen beschrijven
Denk aan:

-Kleur (That red car is super cool!)
-Grootte (That is a big elephant!)
-Gevoelens (She is a happy woman)


Adjective beschrijft een zelstandignaamwoord. (Mens, dier, ding.)

Slide 5 - Slide

Adverb = bijwoord 

Adverbs kunnen ons iets vertellen over werkwoorden.
(The man runs quickly)
Run = werkwoord
quickly = verteld iets over het werkwoord (rennen).

Een adverb kan ook iets zeggen over een bijvoegelijk naamwoord

She has an awfully loud voice
Awfully zegt hier iets over loud -
(een bijv. naamwoord).

Soms zegt een adverb iets over een adverb

The burger was tasty
The burger was very tasty

Slide 6 - Slide

Adjective
-Zegt iets over een zelf. nmw.


He is a quick runner



Adverb
-Zegt iets over: werkwoord/bijv. naamwoord/adverb

He runs quickly

He has a terribly annoying sister.

He laughs very loudly




Slide 7 - Slide

DE WEDSTRIJD!
In 2 groepjes gaan jullie het tegen elkaar opnemen voor een prachtige prijs!

VEEL SUCCES!

Slide 8 - Slide

Wat hebben we geleerd?
Wat was het leerdoel?

Slide 9 - Slide