b overeenkomst: Athena heeft een wapenrusting en is min of meer volwassen afgebeeld; Zeus heeft staf en bliksem, alleen in verschillende handen ( rechts/links)
verschil: in het hulpboek is zij klein, in het tekstboek groot; in het hulpboek komt zij echt uit het hoofd van Zeus, in het tekstboek staat ze voor hem.
c Eigen verwerking. Bijvoorbeeld: de afbeelding in het tekstboek past het beste bij de Griekse tekst want daar staat beschreven dat Athena haar vader Zeus aankijkt en hij haar. Dat is op de afbeelding in het hulpboek niet zo.
Slide 19 - Slide
Ergon
6 εἰσιν
Slide 20 - Slide
Aan het werk.
Leer de vetgedrukte woorden op Taalboek blz. 27, 29, 31, 41 en 43.
Lees en maak Hulpboek blz. 99-101, Erga 5-8.
Lees Taalboek blz. 42
Maak Hulpboek blz. 34 opdr. 11 en 13.
Leer Hulpboek blz. 140-142.
Dit is ook huiswerk.
Slide 21 - Slide
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 22 - Slide
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 23 - Open question
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?