Week 6, les 2, 1hv

Welkom bij 
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom bij 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • huiswerk bespreken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie persoonsvorm
  • opdrachten maken 

Slide 2 - Slide

Na deze les
Aan het eind van deze les:

  • kan ik de persoonsvorm in eenvoudige zinnen vinden.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Persoonsvorm (pv)
  • In elke zin staan werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm (pv).

  • De persoonsvorm geeft het getal (enkelvoud of meervoud) aan en de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd).

Bijvoorbeeld:
Elsa mag nieuwe laarzen kopen. ----->         “Mag” geeft enkelvoud aan en tegenwoordige tijd.
Wij mochten een nieuwe winterjas kopen. ---> “Mochten” geeft meervoud aan en verleden tijd.



Slide 5 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)
Er zijn drie manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is:
  
  1. vraagzin maken
  2. een andere tijd zetten
  3. getal veranderen

Slide 6 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)
Manier 1 de vraagproef:


Voor zijn verjaardag wil mijn vriend een voetbal vragen.

Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Wil mijn vriend voor zijn verjaardag een voetbal vragen?

Let op! Dit werkt niet bij iedere zin:
Wanneer gaan we op kamp?  ‘wanneer’ is geen werkwoord!




Slide 7 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)
Manier 2 (handigste manier) de tijdproef:
Voor zijn verjaardag wil mijn vriend een voetbal vragen.
  • Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Voor zijn verjaardag wilde/wou mijn vriend een voetbal vragen
  • ´Wil´ is dus de persoonsvorm.

Slide 8 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)
Manier 3:
Voor zijn verjaardag wil mijn vriend een voetbal 

Verander het getal van de zin: maak van het enkelvoud (één persoon of ding) het meervoud (meer dan één persoon of ding), of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm

Voor zijn verjaardag willen mijn vrienden een voetbal vragen.

    1            2

Slide 9 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)
Let op!
Bij scheidbare werkwoorden (nakijken, weglopen, uitzwaaien) is alleen het stukje dat van tijd verandert, de persoonsvorm.


Bijvoorbeeld:
De leraar wiskunde kijkt altijd onze schriften na.
De leraar wiskunde keek altijd onze schriften na.
pv= kijkt
Dus niet ‘kijkt na’!



Slide 10 - Slide

Onthoud:
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

De persoonsvorm is altijd één woord.

Slide 11 - Slide

Samen aan de slag
Cursus 5 Grammatica

§ 1 ZD Persoonsvorm en zinsdelen
Opdracht 1, 2 en 3 (blz 205)

Slide 12 - Slide

Zinsdelen
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Een zinsdeel is één woord of een groepje van woorden die bij elkaar horen
Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel.


Dit weekend | ga | ik | met mijn ouders | naar de Efteling.

Slide 13 - Slide

Zo vind je zinsdelen
Verander een paar keer de volgorde van de zin. Er zijn dan twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen.

Manier 1: probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Manier 2: kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 14 - Slide

Hoe doe je dat nou?
1. Zoek altijd eerst de persoonsvorm. Zet hiervoor en hierachter een streepje.
 Dit weekend | ga | ik met mijn ouders naar de Efteling.
2. Kijk welke delen van de zin voor de persoonsvorm kunnen. Verander een paar keer de volgorde van de zin. Welke stukjes van de zin moeten altijd bij elkaar blijven?
Ik| ga | dit weekend | met mijn ouders| naar de Efteling.
Met mijn ouders | ga | ik | dit weekend | naar de Efteling.
Naar de Efteling| ga | ik | dit weekend | met mijn ouders.
Ga | ik | dit weekend | met mijn ouders | naar de Efteling?
Dit weekend | ga | ik | met mijn ouders | naar de Efteling.









Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Aan de slag

Slide 17 - Slide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 18 - Slide

Je weet nu

Slide 19 - Slide

Einde les
Huiswerk:

Slide 20 - Slide