HBM Begrippen/Kennis toets H2-3


Interbellum
1 / 47
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Interbellum

Slide 1 - Slide

In de Sovjetunie onder Stalin gebeurde het volgende: Het in gemeenschappelijk bezit brengen van land, vee en werktuigen. Dit noemen we?
A
planeconomie
B
collectivisatie
C
totalitair
D
industrialisatie

Slide 2 - Quiz

Wat is geen punt uit de vrede van Versailles?
A
Duitsland kreeg de schuld van WOI
B
Duitsland tekende het dictaat voor 20 jaar
C
Duitsland mocht maar een klein leger hebben
D
Duitsland moest herstelbetalingen doen

Slide 3 - Quiz

Tijdens de periode van 1918 tot 1933 was Duitsland een democratie geworden. Hoe heette Duitsland in deze periode?

Slide 4 - Open question

De dolkstootlegende is...
A
Het idee dat de VS Duitsland expres failliet liet gaan
B
Het idee dat Duitsland in de loopgraven een grote nederlaag leed
C
Het idee dat Hitler de SA liet vermoorden omdat ze een bedreiging waren
D
Het idee dat Duitsland W.O. I verloor omdat ze verraden waren door hun eigen regering

Slide 5 - Quiz

Wat was het voornaamste doel van de Volkenbond?
A
Het stimuleren van handel.
B
Toekomstige oorlogen te voorkomen.
C
Een economische crisis te voorkomen.
D
De positie van de VS te versterken.

Slide 6 - Quiz

Door het Dawesplan
A
werd de westgrens van Duitsland definitief erkend
B
kwamen er leningen uit de VS beschikbaar
C
beloofde de Europese landen geen aanvalsoorlog te starten.
D
raakte de economie van Duitsland in een diepe crisis

Slide 7 - Quiz

Wat was de Beurskrach van 1929?
A
Revolutie in de Verenigde Staten tegen de leningen aan Duitsland
B
Plotselinge daling van de aandelenkoersen.
C
Revolutie in Duitsland tegen de terugbetalingen.
D
Plotselinge stijging van de aandelenkoersen.

Slide 8 - Quiz

Verschil tussen nationaal-socialisme en fascisme is:
A
fascisme kent geen censuur
B
een is Duits, anders Italiaans
C
fascisme kent geen antisemitisme
D
fascisme is geen dictatuur

Slide 9 - Quiz

Welk woord hoort niet bij het beleid van Stalin?
A
Planeconomie
B
Collectivisatie
C
Vijfjarenplan
D
Rassenleer

Slide 10 - Quiz

Wat is een ander woord voor of omschrijving van antisemitisme?

Slide 11 - Open question

Waarvoor moesten werklozen in Nederland in de jaren '30 naar het stempelkantoor?
A
Om geholpen te worden een baan te vinden.
B
Om steun aan te vragen.
C
Om voedselbonnen te halen.
D
Zodat ze niet zwart zouden werken.

Slide 12 - Quiz

De minister-president van Nederland in jaren '30 was?
A
Colijn
B
Troelstra
C
Mussert
D
Drees

Slide 13 - Quiz

Wat waren Nazi-organisaties?
A
SA, Bund Deutscher Mädel, Weimar
B
SA, Gestapo, Hitlerjugend
C
SS, Bayernpartei, Hitlerjugend
D
Gestapo, Weimar, SS

Slide 14 - Quiz

Wat is de naam van de Nederlandse politieke partij in de jaren 30 die nationaal-socialistisch was en geloofde in de ideeën van Hitler?

Slide 15 - Open question

Welke omschrijving hoort bij het begrip gelijkschakeling?
A
Iedereen heeft recht op zijn eigen mening
B
Iedereen mag anders denken over de regering, maar niet over de Joden
C
Iedereen moet de ideeën van het nationaalsocialisme omarmen en zo gaan denken
D
iedereen werd voor de wet gelijk

Slide 16 - Quiz

Stelling 1: appeasementpolitiek was gericht op het voorkomen van een oorlog
stelling 2: door de appeasementpolitiek kon Hitler van Duitsland een steeds sterker land maken

A
stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar
B
stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar
C
beide stellingen zijn waar
D
beide stellingen zijn niet waar

Slide 17 - Quiz

In 1933:
A
werden de rassenwetten ingevoerd
B
pleegde Hitler een staatsgreep
C
kwam Hitler via verkiezingen aan de macht
D
vond de Kristallnacht plaats

Slide 18 - Quiz

Met welke gebeurtenis in 1939 begon de Tweede Wereldoorlog?
A
bombardement van Rotterdam
B
inval Tsjechoslowakije
C
inval Oostenrijk
D
inval Polen

Slide 19 - Quiz

Tweede Wereldoorlog

Slide 20 - Slide

Met welke gebeurtenis in 1939 begon de Tweede Wereldoorlog?
A
bombardement van Rotterdam
B
inval Tsjechoslowakije
C
inval Oostenrijk
D
inval Polen

Slide 21 - Quiz

Met welke gebeurtenis in 1939 begon de Tweede Wereldoorlog?
A
bombardement van Rotterdam
B
inval Tsjechoslowakije
C
inval Oostenrijk
D
inval Polen

Slide 22 - Quiz

Na het bombardement op Rotterdam besloot Nederland zich over te geven. Wat is een ander woord voor overgeven?

Slide 23 - Open question

De aanval op de Sovjetunie staat bekend onder de naam operatie:
A
market garden
B
blitzkrieg
C
barbarossa
D
overlord

Slide 24 - Quiz

Wat wordt bedoelt met de Holocaust?
A
De achterstelling van Joden door het instellen van de Neurenberger Rassenwetten
B
De rassenleer van HItler
C
meer leefruimte voor de Duitsers
D
De massamoord op ruim zes miljoen Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog

Slide 25 - Quiz

Welke 3 landen hoorden bij de as-mogendheden?

Slide 26 - Open question

Churchill hoort bij?
A
de VS
B
Sovjetunie
C
Engeland
D
Frankrijk

Slide 27 - Quiz

Koningin Wilhelmina en de regering vluchtten in de oorlog naar?

Slide 28 - Open question

Welke gebeurtenis was een groot protest tegen de jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog?
A
de Amsterdamse razzia
B
Market Garden
C
Spoorwegstaking
D
Februaristaking

Slide 29 - Quiz

Welke winter was de Hongerwinter?
A
1942 - 1943
B
1943 – 1944
C
1944 – 1945
D
1945 - 1946

Slide 30 - Quiz

Wie viel de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor aan in 1941?

A
Italie
B
Duitsland
C
Japan
D
China

Slide 31 - Quiz

Waar kwamen de Geallieerden tijdens D-day aan land?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Duitsland
D
Italie

Slide 32 - Quiz

De tactiek die Hitler gebruikte bij de inval van verschillende landen. Gebaseerd op snelheid en verrassing. Deze manier van oorlog voeren heet?

Slide 33 - Open question

De regel dat ondergeschikten altijd moesten gehoorzamen aan hun meerderen noemen we ?
A
collaboratie
B
gelijkschakeling
C
het führer-principe
D
machtenscheiding

Slide 34 - Quiz

Het afvoeren van mensen naar de concentratie/vernietigingskampen noemen we?
A
tewerkstelling
B
mobilisatie
C
deportatie
D
antisemitisme

Slide 35 - Quiz

Waarom was de slag om Stalingrad een keerpunt?
A
Duitsland kon eindelijk verder Rusland in
B
Duitsland werd voor het eerst echt verslagen
C
Stalin ging meevechten in de oorlog
D
Amerika ging Rusland helpen, waardoor Duitsland hier verloor

Slide 36 - Quiz

Wat gebeurde er met Nederland na het falen van operatie Market Garden?
A
Zuid-Nederland was bevrijd. Noord-Nederland was bezet.
B
Zuid-Nederland was bezet. Noord-Nederland was bevrijd.
C
Heel Nederland was bevrijd. Overal waren nog wel Duitse soldaten die bleven vechten.
D
Heel Nederland was bevrijd maar het Ruhr-gebied was nog in handen van de Duitsers.

Slide 37 - Quiz

Waartoe riep de 'Arbeitseinsatz' (de gedwongen tewerkstelling) op?
A
Om te gaan vechten aan het front voor de Duitsers
B
Om te gaan werken in Duitsland om de Duitse frontsoldaten te vervangen
C
Om te gaan werken in Nederlandse bedrijven voor de Duitsers
D
Om het werk voor de Nederlandse bedrijven neer te leggen

Slide 38 - Quiz

Wat is de naam van het Nederlandse doorvoerkamp waar vandaan duizenden mensen werden gedeporteerd naar de kampen in Oost-Europa?

Slide 39 - Open question

Op welke dag herdenken we ieder jaar
de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Nederland?
A
31 december
B
23 maart
C
5 mei
D
4 mei

Slide 40 - Quiz

Zet de gebeurtenissen in een logische volgorde:
economische crisis
herstel
jaren 30
ontevredenheid over aanpak crisis door de overheid
veel schade oorlogsgeweld
stempelen
WOII

Slide 41 - Drag question

Lenin
Stalin

Slide 42 - Drag question

timer
1:30
Hindenburg
Hitler
Mussolini
Stalin
Lenin

Slide 43 - Drag question

Roaring Twenties
Crisis van de jaren 30

Slide 44 - Drag question

Koppel het begrip aan de juiste afbeelding
Stempelen
Beurskrach
Werkverschaffing
Aanpassings-
politiek

Slide 45 - Drag question

Oorzaken beurskrach (1929)
Gevolgen beurskrach (1929)
Massale werkeloosheid
Wantrouwen in aandelenmarkt
Banken gaan failliet
Demonstraties nemen toe
Mensen kopen massaal luxegoederen
De Amerikaanse overheid bemoeid zich niet met de economie

Slide 46 - Drag question

Wat is antisemitisme?

Slide 47 - Open question