Herhaling NN cursus 1 (basis) en cursus 2 (lezen)


A
Amuseren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Opiniëren
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson


A
Amuseren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Opiniëren

Slide 1 - Quiz

Lezers de gelegenheid geven hun mening te vormen =
A
Opiniëren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 2 - Quiz

''In Duitsland zijn de restaurants weer open, maar alleen voor personen met een vaccinatiebewijs.'' Dit is een voorbeeld van:

A
Informeren
B
Overtuigen
C
Opiniëren
D
Activeren

Slide 3 - Quiz

Betoog
Beschouwing
Uiteenzetting
Overtuigen
Opiniëren
Informeren

Slide 4 - Drag question

Het onderwerp is in één zin het belangrijkste van de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Het antwoord op de hoofdvraag is in één zin het belangrijkste van de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Inleiding
Slot
Hoofdvraag
Antwoord op hoofdvraag
Aandacht trekken van de lezer
Het onderwerp introduceren
Conclusie
Uitsmijter

Slide 7 - Drag question

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea. De kernzin is altijd de eerste zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Doordat, daardoor, zodat en als gevolg van zijn signaalwoorden voor een
A
Chronologisch verband
B
Oorzakelijk verband
C
Redengevend verband
D
Concluderend verband

Slide 9 - Quiz

Weliswaar, hoewel en ook al zijn voorbeeld van een
A
Doel-middelverband
B
Oorzakelijk verband
C
Vergelijkend verband
D
Toegevend verband

Slide 10 - Quiz

Want, namelijk en immers zijn signaalwoorden voor een
A
Argument
B
Standpunt

Slide 11 - Quiz

Om de betrouwbaarheid van een tekst te beoordelen, kijk je naar
A
Schrijver, beeld en leesbaarheid
B
Typografie, beeld en organisatie
C
Schrijver, inhoud, doel en datum
D
Datum, typografie en de tussenkopjes

Slide 12 - Quiz

Een goede samenvatting bevat van elke alinea de kernzin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Bij welk tekstdoel horen de tekstsoorten: reclametekst, flyer, uitnodiging?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 14 - Quiz

Bij welk tekstdoel horen de tekstsoorten: gebruiksaanwijzing, studieboek, nieuwsbericht?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 15 - Quiz

Tekstsoorten

Doel van een krantenbericht
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Amuseren

Slide 16 - Quiz

1. Welke tekstvormen horen bij welke tekstsoorten?
informatieve tekst
betogende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
advertentie
nieuwsbericht
liedtekst
recensie

Slide 17 - Drag question

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
Opiniëren

Slide 18 - Drag question

Wat voor soort inleiding heeft deze tekst?
A
Aanleiding – de schrijver legt uit waarom hij deze tekst heeft geschreven.
B
Belangrijkste informatie – de belangrijkste informatie staat al in de inleiding.
C
Opbouw – de schrijver geeft aan wat voor informatie er in de tekst komt.
D
Voorbeeld – de schrijver maakt de lezer nieuwsgierig door een situatie te beschrijven.

Slide 19 - Quiz

Voetballen is gevaarlijk, want je kan gewond raken door de bal tegen je hoofd.
--> De kans dat dat gebeurt is echter ontzettend klein.
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 20 - Quiz

Katten zijn veel leuker dan honden omdat ze lekker spinnend op je schoot gaan liggen.
--> Mijn kat bijt me elke keer als ik haar wil aaien en mijn hond doet dat nooit
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 21 - Quiz

Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden?

zoals, net..als, evenals, beter dan...
A
opsommend verband
B
toelichtend verband
C
voorwaardelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 22 - Quiz

Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden?

ook al, weliswaar, hoewel, ofschoon
A
samenvattend verband
B
voorwaardelijk verband
C
toegevend verband
D
chronologisch verband

Slide 23 - Quiz

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 24 - Quiz

In het middenstuk van de tekst worden:
A
aspecten van het onderwerp besproken
B
wordt de samenvatting gegeven
C
staan de belangrijkste alinea's
D
staat de hoofdgedachte

Slide 25 - Quiz

Welke functie heeft het middenstuk van de tekst?
A
Nieuwsgierig maken
B
Samenvatten
C
Het onderwerp uitwerken in deelonderwerpen

Slide 26 - Quiz

In het slot van een tekst...
A
...staat vaak veel informatie over het onderwerp (hoe, waarom of wat e.d.)
B
...wordt het belangrijkste van de tekst nog een keer herhaald.
C
..staat waarom je nieuwsgierig wordt om verder te lezen
D
...wordt het onderwerp van de tekst ingeleid.

Slide 27 - Quiz

Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot

Slide 28 - Quiz