Vraagwoord en aanwijzend voornaamwoord maart 2024

Grammatica
Hoofdstuk 2
Grammatica hoofdstuk 2
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica
Hoofdstuk 2
Grammatica hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Herhaling vorige les
- Hoofdtelwoorden en rangtelwoorden
- Persoonsvorm 
- Jij werkt       - Werk jij?
- Hij werkt         - Werkt hij?
- Bezittelijke voornaamwoorden (LessonUp)
- Dat is jouw fiets
- Hoe gaat het met jou?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen vandaag


- Je weet wanneer je een hoofdletter, punt of komma gebruikt

- Je weet wat een vragend voornaamwoord  is

- Je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is

- Je kunt in een zin de vragende en aanwijzende voornaamwoorden 
    benoemen
     

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je
een hoofdletter?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Hoofdletters gebruik je bij:
1. Het begin van de zin
2. Namen van personen
3. Organisaties, merken en producten (TikTok, Heinz, Coca Cola)
4. Historische gebeurtenissen en feestdagen (Pasen, Ramadan)
5. Aardrijkskundige begrippen (Nederland, Sneek, Voorstreek)
6. Religieuze begrippen (Bijbel, Koran)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je
een punt?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Een punt
zet je aan het einde van de zin.
Behalve bij een titel!

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik
je een komma?

Slide 8 - Mind map

This item has no instructions

Een komma...
... is als een korte adempauze. Je zet een komma bij:
1. Een briefaanhef (Beste juf,)
2. Tussen twee persoonsvormen (wie dit leest, is gek)
3. Een opsomming (pizza met tomaat, kaas en champignons)
4. Vóór of na aanspreken (Deze taart is heerlijk, oma)
5. Vóór signaalwoorden (Ik vertrek, omdat ik ziek ben)


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Noem 2 vraagwoorden

Slide 10 - Mind map

This item has no instructions

Noem 2 aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 11 - Mind map

This item has no instructions


Wie heeft dat mooie verhaal geschreven? 
Het vraagwoord is:
A
Wie
B
dat
C
mooie

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Wie heeft dat mooie verhaal geschreven? 
Het aanwijzend voornaamwoord is:
A
Wie
B
dat
C
mooie

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Vraagwoord
Wie? --> persoon
Wat? --> dingen
Waar? --> plaats
Wanneer? --> tijd
Waarom? --> reden
Hoe? --> manier
Hoeveel? --> getal/tellen
Welke? --> persoon/ding

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Vul in:
... gaat er donderdag naar het schoolfeest?
A
wat
B
welke
C
waarom
D
wie

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Vul in:
... keer ben jij te laat gekomen in de les?
A
hoeveel
B
welke
C
waarom
D
hoe

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Vul in:
... ben jij niet zo vrolijk vandaag?
A
wie
B
welke
C
waarom
D
hoe

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vul in:
... docent vind jij het beste?
A
wie
B
welke
C
waarom
D
waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Vul in:
... ga jij heen op vakantie deze zomer?
A
wat
B
waarom
C
waar
D
wanneer

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions


Benoem het vraagwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 20 - Open question

Elk jaar dat deelbaar is door 4 is een schrikkeljaar, zoals 2016, 2020, 2024, 2028. …

Benoem het vraagwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 21 - Open question

This item has no instructions


Benoem het vraagwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 22 - Open question

This item has no instructions


Benoem het vraagwoord.

Welke hond past bij jou? 

Slide 23 - Open question

This item has no instructions


Benoem het vraagwoord.

Weet je welke prijs we gewonnen hebben? 

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Aanwijzend voornaamwoord
De - woord:  deze - die
Het-woord: dit - dat

Voorbeeld: 
de deur - deze deur - die deur
het huis - dit huis - dat huis

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Vul in:
... school is echt heel leuk.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vul in:
Ik hou van ... koekjes met chocolade.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Vul in:
's Ochtends eet ik altijd ... ontbijt.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Vul in:
In juli zal ik ... paarden verzorgen.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 30 - Open question

This item has no instructions


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 31 - Open question

This item has no instructions


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Wie heeft deze kat uitgezocht?

Slide 32 - Open question

This item has no instructions


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Hij moet dat huis zeker kopen.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Achter die grote boom staan allemaal huizen.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Hoeveel van deze opdrachten moet ik nog maken?

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 36 - Drag question

This item has no instructions

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 37 - Drag question

This item has no instructions

Starten boekje 2

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Afronden hoofdstuk 2
Boekjes terug: Welke fouten heb je gemaakt? Begrijp je wat je fout hebt gedaan?
Herhaling

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Grammatica
Hoofdstuk 2
Grammatica hoofdstuk 2

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Deze les
1. Herhaling grammatica: Wat vind je moeilijk?
2. Prinsjesdag
3. Methode

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Aanwijzend voornaamwoord
De - woord:  deze - die
Het-woord: dit - dat

Voorbeeld: 
de deur - deze deur - die deur
het huis - dit huis - dat huis

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Hoofdletters gebruik je bij:
1. Het begin van de zin
2. Namen van personen
3. Organisaties, merken en producten (TikTok, Heinz, Coca Cola)
4. Historische gebeurtenissen en feestdagen (Pasen, Ramadan)
5. Aardrijkskundige begrippen (Nederland, Sneek, Voorstreek)
6. Religieuze begrippen (Bijbel, Koran)
Niet bij dagen! dus woensdag, donderdag, zondag

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Een komma...
... is als een korte adempauze. Je zet een komma bij:
1. Een briefaanhef (Beste juf,)
2. Tussen twee persoonsvormen (wie dit leest, is gek)
3. Een opsomming (pizza met tomaat, kaas en champignons)
4. Vóór of na aanspreken (Deze taart is heerlijk, oma)
5. Vóór signaalwoorden (Ik vertrek, omdat ik ziek ben)


Slide 44 - Slide

This item has no instructions

2. Prinsjesdag
3. Verder werken in de methode

Slide 45 - Slide

This item has no instructions