katern 4 Ruilen over tijd hoofdstuk 1

bespreken opdracht 47 en 49
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

bespreken opdracht 47 en 49

Slide 1 - Slide

Wat zijn primaire arbeidsvoorwaarden?
A
auto van de zaak, verlofregeling
B
werkdagen, arbeidsuur
C
studie betaling, je mag tijdens werkuren studeren
D
goed pensioen, dertiende maand

Slide 2 - Quiz

Wat zijn secundaire arbeidsvoorwaarden?
A
Salaris, vakantiegeld, arbeidstijden, wettelijk aantal verlofdagen.
B
Laptop/telefoon, extra vakantiedagen, 13e maand, onkosten vergoeding
C
Kantoor, planten, waterautomaat, dartbord, borrel + vette hap na het werk
D
Bestaan niet.

Slide 3 - Quiz

Wat betekent een CAO (collectieve arbeidsovereenkomst)?
A
Afspraken tussen jou en een werkgever
B
Afspraken tussen werknemers en werkgevers in een bedrijfstak
C
Een arbeidsovereenkomst
D
Een arbeidsovereenkomst over collectieve arbeid

Slide 4 - Quiz

Een collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgevers
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer

Slide 5 - Quiz

1.1 Wanneer heb je geld nodig?
Je hebt niet altijd evenveel geld nodig.

Slide 6 - Slide

Voorraad- of stroomgrootheid

Slide 7 - Slide

Ruilen over tijd
Ruilen over tijd: het uitstellen of vervroegen van je consumptie. 

Sparen: Je stelt je consumptie uit. 
Lenen: Je vervroegt je consumptie. 

De prijs voor ruilen over tijd is de rente

Slide 8 - Slide

Maken opdracht 1,2,3,5,6,8

Slide 9 - Slide

Controle huiswerk.
Samen nakijken opdracht 5 

Slide 10 - Slide

1.2 Sparen of lenen?

Slide 11 - Slide

Sparen 
Welke spaarmotieven zijn er?

Slide 12 - Slide

Lenen
Lenen is het naar voren halen van consumptie.
Welke leenmotieven kennen we?

Slide 13 - Slide

Maken 12 t/m 16, 18, 21, 24 en 27

Slide 14 - Slide

Wat is een stroomgrootheid?


A
Een grootheid die in de tijd wordt gemeten
B
Een grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten
C
Een grootheid die de inflatie weergeeft
D
de formule ric=nic:pic x100

Slide 15 - Quiz

Een voorbeeld van een stroomgrootheid is ....
A
winst v/d afgelopen maand
B
banktegoed
C
huidige waarde machine
D
eigen vermogen

Slide 16 - Quiz

Een voorraadgrootheid meet je ...
A
op één moment
B
tijdens een periode

Slide 17 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een voorraadgrootheid?
A
De belastinginkomsten van de overheid in 2021
B
De inkomsten uit je bijbaantje in een bepaalde maand
C
Het saldo op jouw betaalrekening
D
De winst van een bedrijf in januari 2020

Slide 18 - Quiz

bespreken opdracht 12,21, 24, 27
alles nakijken met magister.me

Slide 19 - Slide

1.3 De invloed van inflatie

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

§3 De invloed van inflatie
  • De invloed op het sparen
  • reële en nominale rente 

Slide 22 - Slide

§3 De invloed van inflatie
  • De invloed op het lenen 
  • Wat doet het nou met je schulden?
  • Wat is deflatie?

Slide 23 - Slide

Maken opdracht 30, 32, 33, 35, 36,

Slide 24 - Slide

bespreken opdracht 27 en 30

Slide 25 - Slide

Huren of Kopen?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Maken de opdrachten 35,36,38 en 39 

Slide 28 - Slide

Wij spreken van negatieve reël rente als:
A
inflatie lager dan de rentepercentage is
B
inflatie hoger dan de rentepercentage is
C
inflatie gelijk is aan de rentepercentage

Slide 29 - Quiz

Wat is de reële rente?
A
De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen
B
Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.
C
Daling van de koopkracht van het geld, bijvoorbeeld de euro
D
De nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 30 - Quiz

Negatieve reële rente is gunstig voor mensen met schulden.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 31 - Quiz

Wat is een voordeel van een Annuïteiten hypotheek?
A
De maandelijkse lasten worden steeds minder.
B
De maandelijkse lasten zijn altijd gelijk.
C
De maandelijkse lasten zijn altijd anders.
D
De maandelijkse lasten veranderen vaak.

Slide 32 - Quiz

Bij een lineaire hypotheek
A
Betaal je elke maand in totaal evenveel.
B
Betaal je elke maand evenveel rente.
C
Betaal je elke maand evenveel aflossing.

Slide 33 - Quiz

Hoofds

Slide 34 - Slide