Aanlandige wind: Wind die van de zee naar het land waait. Heet ook zeewind.
Aflandige wind: Wind die van het land naar de zee waait. Heet ook landwind.
Barometer: Instrument om de luchtdruk te meten.
Depressie: Een lagedrukgebied rond de 50 tot 60o NB en ZB waarbij een warmtefront en een koufront voor neerslag zorgen.
Hogedrukgebied: Een gebied met een hogere luchtdruk dan de omgeving. Heet ook maximum.
Lagedrukgebied: Gebied met een lagere luchtdruk dan de omgeving. Heet ook minimum.
Landwind: Wind die van het land naar de zee waait. Heet ook aflandige wind.
Luchtdruk: De luchtdruk is de kracht die het gewicht van de lucht in de atmosfeer op een oppervlak uitoefent.
Schaal van Beaufort: Een maat voor de windkracht, aangegeven in Beaufort (Bft), die loopt van 0 (windstil) tot en met 12 (orkaankracht).
Wind: Het bewegen van lucht in de atmosfeer door verschillen in luchtdruk.
Windkracht: De kracht van de winduitgedrukt in eenheden van de schaal van Beaufort.
Windrichting: De kompasrichting waar de wind vandaan komt.
Windroos: Een diagram waarin de windrichtingen zijn aangegeven.
Windsnelheid: De snelheid van de wind in m/s of km/u, gemeten met een windmeter (Anemometer).