Afronding T2. Voortplanting

Afronding T2. Voortplanting
lesdoelen:
  •  Je kunt het nut van geslachtelijke voortplanting toelichten voor verschillende organisatieniveaus van de biologie.
  • Je kunt de biologische vakvaardigheid vorm-functiedenken toepassen op geslachtelijke voortplanting.
  • Je kunt verschillen tussen mitose en meiose uitleggen.

Programma:
  1. terugblik
  2. mitose / meiose Frayer model
  3. samenhang Endometriose
  4. EXTRA Embryonale ontwikkeling bij gewervelde dieren
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 85 min

Items in this lesson

Afronding T2. Voortplanting
lesdoelen:
  •  Je kunt het nut van geslachtelijke voortplanting toelichten voor verschillende organisatieniveaus van de biologie.
  • Je kunt de biologische vakvaardigheid vorm-functiedenken toepassen op geslachtelijke voortplanting.
  • Je kunt verschillen tussen mitose en meiose uitleggen.

Programma:
  1. terugblik
  2. mitose / meiose Frayer model
  3. samenhang Endometriose
  4. EXTRA Embryonale ontwikkeling bij gewervelde dieren

Slide 1 - Slide

Zet het proces van IVF in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
Door extra hormonen rijpen er meerdere cellen
Bij de eicellen wordt sperma gedaan
Een bolletje cellen wordt in de baarmoeder gebracht
Rijpe eicellen worden uit de eierstokken gehaald
Eicellen worden in een schaaltje gedaan
In het schaaltje vindt bevruchting plaats

Slide 2 - Drag question

Welke uitspraak over IVF is niet waar?
timer
0:15
A
IVF betekent in-vitro fertilisatie.
B
Bij IVF worden eicellen en zaadcellen van de ouders gebruikt.
C
Uit IVF worden vaker meerlingen geboren dan bij natuurlijke bevruchting.
D
Bij IVF wordt de kern van de zaadcel van de man in de eicel geïnjecteerd.

Slide 3 - Quiz

In welke situatie wordt er gebruik gemaakt van IVF?
A
De man maakt te weinig spermacellen
B
De vrouw maakt niet voldoende HCG aan bij zwangerschap
C
De eileiders zijn geblokkeerd door een chlamydia-infectie
D
De vrouw is al twee keer zwanger geweest van een tweeling

Slide 4 - Quiz

Wat is het grootste ethische bezwaar tegen ivf?
A
Een hoger percentage miskramen
B
Meer kinderen met aangeboren afwijkingen
C
De hoge kosten van de behandeling
D
De restembryo's die ontstaan

Slide 5 - Quiz

Welke van onderstaande is GEEN vruchtbaarheidsbehandeling?
A
IVF
B
IUI
C
ICSI
D
IPS

Slide 6 - Quiz

Naast IVF en ICSI wordt er ook bij mensen gedaan aan 'kunstmatige inseminatie' (KI). Zaad van de man wordt dan in de baarmoeder gebracht.

Bij een vrouw zijn door een infectie de eileiders verstopt geraakt. Welk van bovenstaande vruchtbaarheidsbehandelingen is/zijn mogelijk?
A
IVF
B
ICSI
C
IVF & ICSI
D
IVF, ICSI & KI

Slide 7 - Quiz

Sperma met gunstige eigenschappen wordt opgevangen en ingebracht in een baarmoeder
A
ICSI
B
KI
C
IVF
D
CSI

Slide 8 - Quiz

Bij welke behandeling wordt een zaadcel in de eicel geïnjecteerd?
A
IVF
B
ICSI
C
NIPT
D
ECHO

Slide 9 - Quiz

Embryoselectie mag alleen bij ernstige erfelijke ziektes. Welke techniek(en) is er nodig om embryoselectie te kunnen doen?
A
eerst KI en daarna is IVF nodig
B
alleen ICSI is geschikt, IVF niet
C
alleen IVF is geschikt, ICSI niet
D
ICSI of IVF zijn daarvoor geschikt

Slide 10 - Quiz

Zodra een zygote ontstaat na de IVF/ICSI is de cel...
A
haploïd, n
B
haploïd, 2n
C
diploïd, n
D
diploïd, 2n

Slide 11 - Quiz


Wat zie je hier?
A
Een hartje
B
Een IVF behandeling
C
Een ICSI behandeling
D
Vruchtwaterpunctie

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN vorm van klonen?
A
Embryosplitsing
B
Stekken
C
ICSI
D
Weefselkweek

Slide 13 - Quiz

Wie heeft een verminderde vruchtbaarheid wanneer artsen gebruik maken van ICSI?
A
De man
B
De vrouw
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 14 - Quiz

Tijdens een ICSI wordt een eicel doorboort in...
A
de celwand
B
het celmembraan
C
celwand + celmembraan
D
Geen van beide

Slide 15 - Quiz

Wanneer wordt pre-implantatie diagnostiek toegepast in Nederland?
A
als er een ernstige erfelijke aandoening in de familie voorkomt
B
als je alleen een meisje of alleen een jongetje wilt
C
als je onvruchtbaar bent
D
als je geen IVF of ICSI kan doen

Slide 16 - Quiz

Mitose
Meiose

Slide 17 - Drag question

zet in de juiste volgorde 
type celding:
mitose
meiose

Slide 18 - Drag question

Mitose
Meiose II

Slide 19 - Drag question

Mitose
Meiose

Slide 20 - Drag question

Hoe verschilt de mitose van de meiose?
A
De mitose halveert het aantal chromosomen
B
De meiose halveert het aantal chromosomen
C
De mitose maakt alleen geslachtscellen
D
De meiose produceert zeven cellen

Slide 21 - Quiz

Waar zijn de mitose en meiose voor?
A
Mitose voor lichaamscellen, meiose voor geslachtscellen
B
Mitose voor geslachtscellen, meiose voor lichaamscellen
C
Mitose voor zaadcellen, meiose voor eicellen
D
Mitose voor eicellen, meiose voor zaadcellen

Slide 22 - Quiz

Meiose of mitose?
A
mitose
B
meiose
C
beide kan

Slide 23 - Quiz

Meiose of mitose?
A
meiose
B
mitose
C
beide kan

Slide 24 - Quiz

Meiose of mitose?
A
meiose
B
mitose
C
beide kan

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

opdracht
1. Vat Mitose en Meiose samen mbv 
het Frayer Model. Voor elk één apart model.

2. Daarna: Samenhang: endometriose
lezen en maken. 
lesdoelen:
  •  Je kunt het nut van geslachtelijke voortplanting toelichten voor verschillende organisatieniveaus van de biologie.
  • Je kunt de biologische vakvaardigheid vorm-functiedenken toepassen op geslachtelijke voortplanting.
  • Je kunt verschillen tussen mitose en meiose uitleggen.

Programma:
  1. terugblik
  2. mitose / meiose Frayer model
  3. samenhang Endometriose
  4. EXTRA Embryonale ontwikkeling bij gewervelde dieren
Begrippen
diploïd, haploïd, chromosoom, chromatide, homologe chromosomen

Slide 30 - Slide